Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0309/GA, 9 mei 2014, beroep
Uitspraakdatum:09-05-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/309/GA

betreft: [klager] datum: 9 mei 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.J.M. Kruizinga, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 januari 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Westlinge,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn raadsman mr. G.J.M. Kruizinga en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 7 april 2014, gehouden in de locatie de Schie in Rotterdam.

Bij brief van 14 april 2014 heeft de beroepscommissie nadere vragen gesteld aan de directeur. De reactie hierop is op 24 april 2014 binnengekomen en doorgezonden aan klager en zijn raadsman.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van vijf dagen wegens ontslag bij de werkgever, de verdenking van diefstal bij de werkgever en het uit te voeren onderzoek naar deze
verdenking; en
b. de oplegging van een ordemaatregel van uitsluiting van deelname aan activiteiten voor de duur van veertien dagen wegens het zich niet houden aan gemaakte afspraken en het verwijtbaar kwijtraken van baan, welke ordemaatregel extern
ten uitvoer werd gelegd in de b.b.i. Westlinge.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het afwijken van de opgegeven bezorgroute door klager is geen reden om aan klager een ordemaatregel op te leggen. Er was geen sprake van één van de
limitatieve gronden als genoemd in artikel 23 van de Pbw. Er is, blijkens de stukken, geen nader onderzoek verricht en daarmee vervalt de reden van het opleggen van de ordemaatregel. Klager erkent een andere route te hebben gereden maar ontkent
goederen
gestolen te hebben. Dit is nog immer niet aangetoond door de directeur. De grond van de maatregel van 8 november 2013 is komen te vervallen, waarmee ook geen grondslag meer is voor de maatregel van 11 november 2013, welke voortborduurt op de maatregel
van 8 november 2013.

Desgevraagd heeft de directeur in beroep het volgende schriftelijk verklaard.
Klager heeft van 8 tot en met 11 november 2013 in afzondering in de b.b.i. Westlinge verbleven. Abusievelijk is van deze externe ten uitvoerlegging geen ordemaatregel opgemaakt.
Het onderzoek naar het handelen van klager heeft bestaan uit contact met de voormalig werkgever van klager. Dit was eerst mogelijk na het weekend op 11 november 2013. De voormalig werkgever heeft verklaard geen aangifte te willen doen tegen klager
omdat
hij al voldoende consequenties van zijn gedrag had ondervonden.
Met betrekking tot de externe ten uitvoerlegging van de ordemaatregel van uitsluiting van deelname aan activiteiten van 11 november 2013 heeft de directeur verklaard dat de externe ten uitvoerlegging van deze ordemaatregel is gebaseerd op artikel 25,
eerste lid, Pbw. Klager is voor deze ordemaatregel niet in een afzonderingscel geplaatst, maar in een appartement in de b.b.i. Westlinge. Op 18 november 2013 is klager overgeplaatst naar de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn.

3. De beoordeling
De beroepscommissie oordeelt met betrekking tot de klacht als vermeld onder a., als volgt. Uit de stukken kan worden vastgesteld dat de ordemaatregel heeft geduurd van 8 tot en met 11 november 2013. Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur is
gebleken dat klager de ten uitvoerlegging van deze ordemaatregel heeft ondergaan in de b.b.i. Westlinge en derhalve niet in de locatie waarvoor klager was geselecteerd. Eveneens is gebleken dat voor deze externe tenuitvoerlegging geen maatregel is
opgemaakt. Nu de wettelijke grondslag om klager de ordemaatregel extern te laten ontgaan ontbreekt, is het beklag reeds om die reden gegrond.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b geldt het volgende. De z.b.b.i. Westlinge en de b.b.i. Westlinge zijn afzonderlijke inrichtingen. Tot overplaatsing vanuit de z.b.b.i. naar de b.b.i. is daarom de selectiefunctionaris exclusief bevoegd. De
directeur heeft verklaard dat de tenuitvoerlegging in de b.b.i. is gestoeld op het bepaalde in artikel 25 van de Pbw. Echter, dit artikel ziet enkel op de, in dit geval niet opgelegde, ordemaatregel van plaatsing in afzondering. Gelet hierop is de
ordemaatregel van 11 november 2013 genomen in strijd met de wet. Ook dit onderdeel van het beklag zal om die reden gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie ziet aanleiding om klager een tegemoetkoming toe te kennen voor de gehele periode van opgelegde ordemaatregelen, te weten van 8 november 2013 tot 18 november 2013. Zij zal de hoogte hiervan vaststellen op € 27,50.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 27,50.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. J.D. den Hartog en J. Schagen, MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. T. Nauta, secretaris, op 9 mei 2014

secretaris voorzitter

Naar boven