Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0305/GA, 9 mei 2014, beroep
Uitspraakdatum:09-05-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/305/GA

betreft: [klager] datum: 9 mei 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mevrouw mr. W. van der Voet, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 januari 2014 van de beklagrechter bij de locatie Westlinge te Heerhugowaard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 april 2014, gehouden in de locatie de Schie te Rotterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E.A. Blok.
De directeur van genoemde locatie heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de oplegging van een locatieverbod voor de stad Amsterdam; en
b. het te vroeg insluiten van klager aan het eind van het dagprogramma van 7 tot en met 15 december 2013.

De beklagrechter heeft de beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, als volgt toegelicht. Er is door de directeur onvoldoende onderbouwd waarom klager niet in Amsterdam mag komen. De directeur had een zelfstandige belangenafweging dienen
te maken en daarvan is niet gebleken. In dit geval is ook niet duidelijk waarom het locatieverbod is opgelegd, dit lijkt op basis van informatie afkomstig van de politie Amsterdam te zijn beslist, maar de inhoud van deze informatie is niet overgelegd.
Voor zover de beslissing is gebaseerd op de aanname dat klager een leidende rol heeft in een jeugdbende, betreft dit een onjuiste aanname. Klager is in het geheel niet betrokken bij een jeugdbende. Daarnaast heeft klager nooit bezoek gehad van iemand
uit de buurt waar hij woonde. Het locatieverbod heeft voor klager verstrekkende gevolgen, zo kan hij niet naar zijn vriendin toe. Ook kan hij zijn zieke oma niet opzoeken die zelf ook niet in staat is naar klager toe te gaan. Klager voegt hieraan toe
dat de slachtoffers van zijn delict niet meer in Amsterdam wonen.
Ten aanzien van het te vroeg insluiten wordt namens klager toegelicht dat er uitgegaan zou worden van de tijd zoals weergegeven op de grote klok op de binnenplaats. In de praktijk is daar ruim mee omgegaan en is klager meerdere malen te vroeg
ingesloten. Klagers raadsvrouw voegt daar nog aan toe dat een bespreking tussen haar en klager ook eerder werd beëindigd dan de afgesproken tijd omdat klager moest worden ingesloten. Ook dat was een paar minuten voor het einde van het vastgelegde
dagprogramma.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van de klacht als vermeld onder a.
Bij beslissing van 25 november 2013, welke is aangepast bij beslissing van 28 november 2013, is aan klager een aantal bijzondere voorwaarden opgelegd in het kader van verlofverlening. De beroepscommissie stelt vast dat de directeur voorafgaand aan
zijn
beslissing advies heeft ingewonnen bij de Advocaat-Generaal van het gerechtshof Amsterdam, de politie Alkmaar en de selectiefunctionaris. Op basis van deze adviezen heeft de directeur een eigen afweging gemaakt ten aanzien van de op te leggen
bijzondere
voorwaarden. Daargelaten de vraag of klager een leidende rol (heeft) vervult in een jeugdbende, staat vast dat klager een aantal ernstige feiten heeft begaan die hebben plaatsgevonden in Amsterdam. Gelet op de ingewonnen en onderbouwde adviezen als
mede
de door klager gepleegde delicten, meer in het bijzonder de plaats van de delicten in aanmerking nemend, kon de directeur in redelijkheid beslissen tot het opleggen van een locatieverbod voor de stad Amsterdam. De beroepscommissie merkt wel op dat
naarmate de tijd verstrijkt er meer argumenten moeten zijn voor handhaving van het locatieverbod dan de enkele verwijzing naar de feiten die ten grondslag lagen aan de aan klager opgelegde straf.

Ten aanzien van de klacht als vermeld onder b.
Hoewel de beroepscommissie voldoende aannemelijk acht geworden dat klager meerdere dagen te vroeg is ingesloten aan het einde van het dagprogramma, is sprake van een dermate geringe verkorting van het dagprogramma dat de beroepscommissie onvoldoende
aanleiding ziet de klacht op dit punt gegrond te verklaren. Niettemin hecht de beroepscommissie eraan op te merken dat, gelet op het voor de hand liggende belang van klager om niet te lang te worden ingesloten, de inrichting strikt de hand dient te
houden aan de vastgelegde insluitingstijden.

Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. J.D. den Hartog en J. Schagen, MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. T. Nauta, secretaris, op 9 mei 2014

secretaris voorzitter

Naar boven