Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1099/GV, 28 mei 2014, beroep
Uitspraakdatum:28-05-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1099/GV

betreft: [klager] datum: 28 april 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 26 maart 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw, mr. A.H.J. Raaijmakers, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Reden voor het verlof is dat klagers dochter op 27 maart 2014 in het ziekenhuis moet zijn voor onderzoeken. Zij heeft een ernstige hartafwijking. De directeur van de p.i. Vught was akkoord met het verzoek
om
verlof maar de selectiefunctionaris heeft het afgekeurd. De behandelend specialist heeft aangegeven dat het zeer belangrijk was dat de vader aanwezig is. Daarom is de afwijzing van het verzoek onbegrijpelijk

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft aangegeven dat zijn dochter een zeer complexe en ernstige hartafwijking heeft en dat de behandelend arts het belangrijk vindt dat klager bij de onderzoeken aanwezig is. Ook geeft klager aan dat de directeur en het Gerechtshof, waar klagers
hoger beroep aanhangig is, positief adviseren. Klager is tijdens een eerdere detentie enkele malen bij dergelijke onderzoeken aanwezig geweest. Hem zijn toen door de inrichting incidentele verloven toegekend. Deze verloven vonden plaats tijdens het
laatste half jaar van zijn toenmalige detentie, die eindigde op 25 maart 2013. Op 14 oktober 2013 is klager aangehouden voor een nieuw strafbaar feit en hij is daar op 29 januari 2014 voor veroordeeld tot 54 maanden gevangenisstraf. Zijn fictieve
einddatum is thans 13 oktober 2016. Bij onderhavig verzoek is geen medische informatie overgelegd terwijl er ook geen advies aanwezig was van het Bureau Individuele Medische Advisering (BIMA). De selectiefunctionaris heeft aan de inrichting om nadere
informatie verzocht. Er werd toen ‘oude’ informatie verstrekt. Er was geen advies van het BIMA. Op grond van de aangeleverde informatie is niet vast te stellen of klagers aanwezigheid bij het cardiologisch onderzoek op dit moment noodzakelijk is. Bij
de
beslissing is aan klager medegedeeld dat, als er een levensbedreigende situatie aanwezig zou zijn, een begeleid incidenteel verlof tot de mogelijkheden zou behoren. Er is van de kant van klager geen nieuwe informatie of verzoek ontvangen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Vught heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam heeft, blijkens het inrichtingsadvies, aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het verlenen van incidenteel verlof voor één dag.

3. De beoordeling
Klager is thans voorlopig gehecht. Hij is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden met aftrek, wegens overtreding van de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Aansluitend dient hij 15 dagen gijzeling op grond van de Wet
administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan. De fictieve einddatum van klagers detentie is vastgesteld op 13 oktober 2016.

Klager heeft verzocht om incidenteel verlof op 27 maart 2014 teneinde aanwezig te kunnen zijn bij een medisch onderzoek van zijn dochter. De noodzaak voor klagers aanwezigheid bij dat onderzoek is door klager niet nader feitelijk onderbouwd. Bij de
beoordeling van verzoeken als het onderhavige is van belang dat alle relevante informatie bij het verzoek wordt bijgesloten. Dat was hier niet het geval. Zo ontbreekt een schrijven van de medisch specialist met betrekking tot de noodzaak van klagers
aanwezigheid bij de onderzoeken. Die omstandigheid, waarbij door ontbreken van de onderbouwing van de noodzaak voor het verlof er voor de Staatssecretaris ook geen aanleiding was om advies te vragen aan de Medisch Adviseur, en de omstandigheid dat
klager thans opnieuw gedetineerd is en de (fictieve) einddatum van zijn detentie nog relatief ver in de toekomst ligt, maken dat de bestreden beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk
of onbillijk moet worden aangemerkt. Het beroep is daarom ongegrond.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 april 2014

secretaris voorzitter

Naar boven