Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3994/TA, 22 april 2014, beroep
Uitspraakdatum:22-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3994/TA

betreft: [klager] datum: 22 april 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D. Gürses, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 november 2013 van de beklagcommissie bij FPC Veldzicht te Balkbrug, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 maart 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, is gehoord klagers raadsman mr. D. Gürses.

Klager en de vertegenwoordiger van de inrichting [...] zijn niet ter zitting verschenen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing tot toediening van dwangmedicatie d.d. 13 juni 2013.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk in het beklag verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Tijdens de behandeling ter beklagzitting is door de vertegenwoordiger van de inrichting gezegd dat er iets is fout gegaan bij de beslissing klager dwangmedicatie toe te dienen. Klager is gezegd dat als hij zijn niet medicatie niet innam, hij een
injectie zou krijgen. Dit wordt hem steeds voorgehouden. Een beslissing tot het toedienen van dwangmedicatie wordt achter de hand gehouden voor het geval dit nodig wordt geacht. Dit is niet juist.
In de beslissing van 13 juni 2013 tot het toedienen van dwangmedicatie worden geen gronden vermeld. Uit de reactie van het hoofd van de inrichting blijkt dat uiteindelijk geen dwangmedicatie is toegediend. Op andere momenten is klager wel
dwangmedicatie
toegediend, maar niet bekend is op welke data dit is geschied.
Het beklag is tijdig: het is geschreven op 19 juni 2013 en toen meteen afgegeven voor verzending. Niet voorstelbaar is dat klager dagen zou wachten om het klaagschrift af te geven aan het personeel. Klager is dan ook ontvankelijk in het beklag.

Door het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beslissing dateert van 13 juni 2013 en het klaagschrift is op 25 juni 2013 ontvangen. Het beklag is dus te laat ingediend.
Klager is geen medicatie onder dwang toegediend. Hij nam de medicatie oraal uit eigen beweging in. In de overdracht tussen de psychiaters is dit niet goed besproken, vandaar dat een beslissing tot het toedienen van dwangmedicatie op papier is gezet.
Maar daarvan is geen sprake; het om drang in plaats van dwang. Dit is ook zo besproken met klager. De behandelend psychiater had al een afspraak met klager gepland op 14 augustus 2013 om te spreken over het stoppen of doorgaan met de orale medicatie.
Vanwege het ontbreken van directe gevaarcriteria op dit moment - klager is vriendelijk en meewerkend in contact, houdt zich aan afspraken en werkt zonder problemen - ziet de behandelend psychiater geen grond voor het toedienen van medicatie onder
dwang.
De toediening van medicatie in depotvorm door een injectie is dus niet aan de orde geweest. Hoe deze situatie, de schriftelijke beslissing tot dwangmedicatie, heeft kunnen ontstaan, is intern verder onderzocht en de werkwijze is aangescherpt.

3. De beoordeling
Klagers beklag, dat dateert van 19 juni 2013, is op 25 juni 2013 ontvangen op het secretariaat van de beklagcommissie. Nu uit het dossier niet kan worden opgemaakt op welke datum de beslissing tot dwangmedicatie van 13 juni 2013 aan klager is
meegedeeld, geeft de beroepscommissie klager voor wat betreft de beklagtermijn het voordeel van de twijfel.

De beroepscommissie stelt vast dat uit de namens het hoofd van de inrichting verstrekte reactie op het beroep volgt dat per abuis een beslissing tot het toedienen van dwangmedicatie op papier is gezet, terwijl het in het geheel niet in de bedoeling lag
zodanige beslissing te nemen en ook met klager is besproken dat sprake was van drang en geen dwang. Van het (voornemen tot het) toedienen van dwangmedicatie is in dit verband dat ook geen sprake geweest. De bestreden beslissing is niet ten uitvoer is
gelegd.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is bij die stand van zaken geen sprake van een beslissing waartegen op grond van artikel 56, eerste lid, van de Bvt beklag openstaat. Zij zal derhalve het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de
beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, prof. dr. H.J.C. van Marle en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 22 april 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven