Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0075/GV, 11 april 2014, beroep
Uitspraakdatum:11-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/75/GV

betreft: [klager] datum: 11 April 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. van Assendelft de Coningh, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 10 januari 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Wanneer klagers huidige detentie is beëindigd, wordt klager uitgezet naar Polen alwaar hij een gevangenisstraf van drie jaar en tien maanden moet ondergaan. Klager is hierdoor pas na het einde van zijn detentie in Polen in staat om de aan hem opgelegde
schadevergoedingsmaatregel te betalen. Tijdens zijn detentie in Nederland en Polen heeft klager niet de mogelijkheid om geld te verdienen en er is momenteel geen draagkracht. Het slachtoffer zal derhalve niet in zijn belang worden getroffen en heeft
baat bij een strafonderbreking van klager. Klagers detentie in Polen kan dan eerder aanvangen waardoor klager eerder in staat is de schadevergoedingsmaatregel te betalen. Klager verblijft sinds 5 augustus 2011 in detentie. Door dit tijdsverloop is de
weigeringsgrond van de geschokte rechtsorde komen te vervallen. Wanneer klager geen vreemdeling was geweest, was hij inmiddels voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Klager verzoekt om te worden gehoord en om een vergoeding in de proceskosten.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is een rustige Poolse man, die zich bedreigd voelt door medegedetineerden en daarom zo veel mogelijk op zijn eigen cel verblijft. Door het Openbaar Ministerie (OM) is negatief geadviseerd over klagers verzoek tot strafonderbreking. Het OM
verwijst naar de nare details van het strafbare feit dat voor het slachtoffer zeer bedreigend moet zijn geweest. Aan het slachtoffer is een schadevergoeding van bijna € 3.000,= toegekend. Het is aan het slachtoffer niet uit te leggen dat klagers straf
wordt onderbroken en klager wordt uitgezet zonder dat hij de schadevergoeding heeft betaald, aldus het OM. Het OM heeft echter geen bezwaar tegen strafonderbreking als hij die schade heeft vergoed. De advocaat van klager heeft meegedeeld dat klager
geen
geld heeft om de schadevergoeding te betalen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Ter Apel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek tot strafonderbreking.
Het OM heeft negatief geadviseerd zoals hiervoor is weergegeven
De politie heeft zich van advies onthouden.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens diefstal met geweld in vereniging. De einddatum van zijn detentie valt op of omstreeks 13 januari 2015. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 39 dagen in
verband met de opgelegde schadevergoedingsmaatregel te ondergaan.

Namens klager is verzocht om te worden gehoord. Dit verzoek zal worden afgewezen. De beroepscommissie acht zich aan de hand van de stukken voldoende voorgelicht om op het beroep te beslissen. Voor een veroordeling in de proceskosten, zoals door klagers
raadsman is verzocht, geldt dat de Pbw een dergelijke mogelijkheid niet kent.

Artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna de Regeling) bepaalt dat aan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft strafonderbreking voor onbepaalde tijd kan worden verleend. Aan de strafonderbreking
wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Klager heeft aangegeven bereid te zijn om Nederland te verlaten en terug te keren naar zijn land van herkomst.
Uit de nota van toelichting bij dit artikel wordt duidelijk dat er redenen kunnen zijn die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld de belangen van slachtoffers en de mate waarin de
rechtsorde
was geschokt door het door de vreemdeling gepleegde delict. Ook kunnen lopende onderzoeken van politie en justitie zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten.

De beroepscommissie stelt vast dat klager voldoet aan de in artikel 40a van de Regeling genoemde voorwaarden. Klager kan gelet hierop dan ook in beginsel voor strafonderbreking in aanmerking komen. De Staatssecretaris heeft aan zijn afwijzing van het
verzoek tot strafonderbreking uitsluitend ten grondslag gelegd dat klager nog een schadevergoeding dient te betalen aan het slachtoffer in zijn strafzaak.
De beroepscommissie overweegt dat klager vanaf het moment waarop hij de helft van zijn straf had ondergaan in beginsel in aanmerking kwam voor strafonderbreking. Inmiddels heeft hij ruim tweederde van zijn straf ondergaan. De in artikel 40a van de
Regeling opgenomen mogelijkheid van strafonderbreking leidt ertoe dat slechts een gedeelte van de gevangenisstraf in feite wordt uitgevoerd. Op zichzelf kan het gegeven dat een veroordeelde vreemdeling nog een schadevergoeding moet betalen in de weg
staan aan het toestaan van strafonderbreking. Daarbij moet naar het oordeel van beroepscommissie wel een balans bestaan tussen de omvang van de te betalen vergoeding en de mate waarin de gevangenisstraf door de verzochte strafonderbreking zou worden
verkort. De rechtbank heeft klager veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 2949,49, met bepaling dat klager bij niet-betaling gedurende 39 dagen in hechtenis kan worden genomen. Ten tijde van de beslissing van de Staatssecretaris had
klager nog ongeveer een jaar van de hem opgelegde gevangenisstraf te ondergaan. De beroepscommissie is van oordeel dat het niet betalen van een schadevergoeding van deze relatief beperkte omvang niet zonder meer in de weg behoort te staan aan het
(feitelijk) verkorten van de gevangenisstraf met een jaar. Gelet hierop had de Staatssecretaris zijn beslissing nader moeten motiveren. Nu hij dit niet heeft gedaan, zal het beroep gegrond worden verklaard. De beroepscommissie zal de bestreden
beslissing vernietigen en de Staatssecretaris opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken. Zij ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Nauta, secretaris, op 11 april 2014

secretaris voorzitter

Naar boven