Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0472/GM, 14 april 2014, beroep
Uitspraakdatum:14-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/472/GM

betreft: [klager] datum: 14 april 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het penitentiaire psychiatrische centrum Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 6 februari 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

De beroepscommissie heeft de inrichtingsarts in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 17 januari 2014, betreft het niet verstrekt krijgen van heroïne.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft aangevoerd dat hij al zeer lang verslaafd is en in de vrije maatschappij heroïne op medische grond verstrekt kreeg. Klager wil tijdens zijn detentie ook heroïne in plaats van methadon.

De inrichtingsarts heeft aangegeven aan het standpunt van de medisch adviseur niets toe te voegen te hebben.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht aannemelijk dat klager een langdurig verslavingsverleden heeft. Dat hij blijkens zijn eigen verklaring voor zijn detentie heroïne op medische gronden verstrekt kreeg, wat daar ook van zij, vormt geen aanleiding hem in detentie
heroïne te verstrekken. Ingevolge de Richtlijn medicamenteuze zorg aan gedetineerde verslaafden uit 2008 wordt methadon of buprenorfine als onderhoudsbehandeling geadviseerd bij heroïne verslaving. Gebruik van heroïne wordt binnen detentie niet
toegestaan, ook niet op recept. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts conform de Richtlijn niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm
neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. S.B. de Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, dr.ing. C.J. Ruissen en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 14 april 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven