Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3525/GA, 29 april 2014, beroep
Uitspraakdatum:29-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3525/GA

betreft: [klager] datum: 29 april 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Norgerhaven te Veenhuizen,

gericht tegen een uitspraak van 25 oktober 2013 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 april 2014, gehouden in de locatie Norgerhaven, zijn klager, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde inrichting en [...], juridisch medewerker bij voormelde inrichting, gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering uitvoering te geven aan een uitspraak van de beklagcommissie.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en klager vanaf 25 oktober 2013 een compensatie toegekend voor iedere dag dat hij niet over zijn schoenen kan beschikken, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De beklagcommissie heeft op 25 oktober 2013 geoordeeld dat klager in het bezit moet worden gesteld van zijn schoenen.
Klager heeft de schoenen op 31 oktober 2013 ontvangen. De directeur is van mening dat zij geen compensatie aan klager hoeft te betalen. Zij heeft de schoenen na de eerdere uitspraak van de beklagcommissie van 16 augustus 2013 niet toegestaan, omdat zij
daar grote bezwaren tegen had. De directeur heeft het belang van handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting afgewogen tegen klagers belang over zijn schoenen te beschikken. Subsidiair is zij van mening dat zij klager hooguit een
compensatie tot 31 oktober 2013 is verschuldigd. Hoewel zij nog steeds bezwaar had tegen invoer van de schoenen, heeft zij, gelet op de door de beklagcommissie opgelegde dwangsom, besloten de invoer van de schoenen op 31 oktober 2013 toe te staan. De
schoenen van klager zijn momenteel in de inrichting, maar de directeur weet niet waar.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De desbetreffende schoenen, Nike+ sportschoenen, zijn in andere inrichtingen wel toegestaan. Er zitten maar heel kleine gleufjes
in de schoenen. Je kunt overal dingen in verstoppen. Klager laat het aan de beroepscommissie over een passende tegemoetkoming te bepalen.

3. De beoordeling
Klagers klacht met betrekking tot het niet mogen invoeren van Nike+sportschoenen is door de beklagcommissie bij uitspraak van 16 augustus 2013 gegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 augustus 2013, nr. 13/2720/SGA is het door de directeur ingediende
schorsingsverzoek afgewezen. Bij uitspraak van 25 oktober 2013 (thans in beroep aan de orde) heeft de beklagcommissie klagers klacht dat de directeur geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de beklagcommissie van 16 augustus 2013 gegrond
verklaard en vanaf 25 oktober 2013 een compensatie van € 5,= toegekend voor iedere dag dat klager niet over zijn schoenen kan beschikken. De beroepscommissie heeft bij uitspraak van 13 januari 2014, nr. 13/2680/GA, het beroep van de directeur gericht
tegen de uitspraak van de beklagcommissie van 16 augustus 2013 gegrond verklaard.

De beroepscommissie constateert dat de directeur - door klager pas op 31 oktober 2013 toe te staan over de Nike+ sportschoenen te beschikken - de uitspraak van de beklagrechter van 16 augustus 2013, alsmede de uitspraak van de schorsingsvoorzitter van
de Raad van 22 augustus 2013 naast zich neer heeft gelegd. De beroepscommissie merkt hierbij op dat het niet aan de directeur was om na de uitspraak van de beklagcommissie van 16 augustus 2013 alsnog een belangenafweging te maken. Dat de
beroepscommissie het beroep van de directeur uiteindelijk bij uitspraak van 13 januari 2014 gegrond heeft verklaard, doet aan het voorgaande niet af. Nu de directeur heeft geweigerd uitvoering te geven aan de uitspraak van de beklagcommissie, is de
beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie het beklag terecht gegrond heeft verklaard. Zij zal het beroep van de directeur dan ook ongegrond verklaren.

Voor zover het beroep zich richt tegen de hoogte van de toegekende compensatie, overweegt de beroepscommissie als volgt. De beklagcommissie heeft aan klager vanaf 25 oktober 2013 € 5,= toegekend voor iedere dag dat klager niet over zijn schoenen kan
beschikken. Nu deze compensatie het karakter van een dwangsom heeft en de Pbw de dwangsom niet kent, is de beroepscommissie van oordeel dat reeds hierom het beroep, voor zover gericht tegen de toegekende compensatie, gegrond dient te worden verklaard.
Zij zal de uitspraak van de beklagcommissie dan ook in zoverre vernietigen. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voor zover gericht tegen de hoogte van de toegekende compensatie gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 10,= toekomt.
Zij verklaart het beroep van de directeur voor het overige ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 29 april 2014

secretaris voorzitter

Naar boven