Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0345/GA A, 9 augustus 1999, beroep
Uitspraakdatum:09-08-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: A 99 /345/GA

betreft: [klager] datum: 9 augustus 1999

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 23 april 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) "Oosterhoek" te Grave,

gericht tegen een uitspraak d.d. 22 april 1999 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 mei 1999, gehouden in de p.i. "Nieuw Vosseveld" te Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.W. de Bruin, en de heer [...], plaatsvervangend unit-directeur bij de p.i."Oosterhoek".

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens toegegeven gebruik van harddrugs.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht:
Het rapport is niet aangezegd, dit is ook nooit door de directie ontkend.
Het is onmogelijk dat de uitlatingen van klager ironisch of grappig zouden zijn bedoeld. Hij heeft immers verklaard dat hij „aan de heroïne heeft gezeten“. Bovendien heeft hij daarin volhard toen hem later uitdrukkelijk werdgevraagd of hij had gebruikt. Voorts heeft hij de opmerking gemaakt dat toch niet meer te controleren was of hij gebruikt had, omdat „harddrugs er niet zo lang in blijven zitten“. Een medegedetineerde heeft ook medegedeeld dat hijwist dat klager gebruikt had. De rapporteur heeft tenslotte vermeld dat klager de zaterdag daarvoor slecht ter been was. Later wist hij hoe dit kwam, namelijk doordat klager heroïne had gebruikt. Het voorgaande in samenhang bezienkan er geen andere conclusie worden getrokken dan dat klager heroïne gebruikt heeft.
Het oordeel van de beklagcommissie sluit niet aan bij de verklaring van klager. De beklagcommissie gaat ervan uit dat klagers uitlatingen ironisch bedoeld waren, terwijl klager zelf heeft verklaard dat hij helemaal niets heeftgezegd.
Ik ben niet verplicht een urinecontrole af te nemen. Het is slechts een middel net zoals betrapping op heterdaad en een bekentenis achteraf middelen zijn om drugsgebruik vast te stellen.
In de beslissing van de beklagcommissie staat onder de verklaring van de rapporteur dat er bij een celcontrole een eetlepel heroïne is aangetroffen. Deze heroïne was echter niet op klagers cel, maar op de afdeling aangetroffen.

Door klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht:
Ik heb geen heroïne gebruikt en ook nooit gezegd dat ik gebruikt zou hebben, ook niet als grap. Als ik dat echt gezegd had, zou er ook wel een urinecontrole bij mij zijn afgenomen. Al mijn eerdere urinecontroles waren goed, er isnog nooit iets aangetroffen. Ik ben veroordeeld voor doodslag, niet voor een Opiumwet-delict. Ik zou natuurlijk nooit mijn verlof op het spel zetten door te gebruiken.
Het rapport is mij nooit aangezegd. Mij is alleen gezegd dat ik zeven dagen opsluiting in mijn cel kreeg en dat de televisie van mijn cel moest. Er werd gezegd dat ik later uitleg zou krijgen en later zeiden ze dat ik heroïne zouhebben gebruikt.

Namens klager is door zijn raadsman het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht:
Het opgemaakte rapport is niet aan klager medegedeeld.
In de beslissing van de beklagcommissie staat onder de verklaring van de rapporteur vermeld dat er twee positieve urinecontroles op klagers naam staan. Hierover is contact geweest met het BSD (bureau sociale dienstverlening), maarin klagers dossier is hiervan niets terug te vinden. In diezelfde weergave van de verklaring van de rapporteur staat dat er bij een celcontrole een eetlepel heroïne is aangetroffen. Deze heroïne is echter niet op klagers cel, maarop de afdeling aangetroffen.
De opmerking van klager dat als hij al gebruikt zou hebben dit niet meer te controleren is staat los van zijn verklaring dat hij niet gebruikt heeft. Er is onvoldoende aangetoond dat er sprake is geweest van drugsgebruik. Indien hijniet gebruikt heeft, was er dus ook geen reden tot het opleggen van een disciplinaire straf.

3. De beoordeling
Artikel 50, eerste lid, van de PBW bepaalt dat indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met deongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en hij voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, hij dit de gedetineerde mededeelt.
Voorafgaand aan de beslissing tot het aan klager opleggen van een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfruimte dan een strafcel heeft geen – door artikel 50, eerste lid, van de PBW voorgeschreven –mededeling aan klager van een opgemaakt of op te maken schriftelijk verslag plaatsgevonden. De beslissing tot het aan klager opleggen van deze disciplinaire straf is naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook in strijd met dedaarvoor geldende, dwingend voorgeschreven regels genomen.
Het beklag is derhalve gegrond. Het beroep is dan ook ongegrond.

De beroepscommissie merkt overigens nog het volgende op. Niet aannemelijk is geworden dat klager heroïne heeft gebruikt. Bij hem is geen urinecontrole afgenomen. Hij ontkent dat hij drugs heeft gebruikt en zegt dat hij nog nooit eenpositieve uitslag op een urinecontrole heeft gehad. Door de directeur is dit laatste niet weersproken. Bij de beklagcommissie is de indruk ontstaan dat er een eetlepel heroïne op klagers cel is gevonden. De directeur heeft terzitting van de beroepscommissie echter verklaard dat dit niet het geval was, daar de heroïne niet op klagers cel, maar op de afdeling gevonden is.
De beslissing van de directeur tot het opleggen van een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel is dan ook niet alleen in strijd met de wet, maar wordt bij afweging van allebelangen en omstandigheden van het geval ook onredelijk en onbillijk geacht.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. D.J. Dee en dr. E. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 9 augustus 1999.

secretaris voorzitter

Naar boven