Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/4033/GB, 15 april 2014, beroep
Uitspraakdatum:15-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 13/4033/GB

Betreft: [klager] datum: 15 april 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 27 november 2013 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is op 21 maart 2014 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 15 december 2011 gedetineerd. Hij verbleef in unit 7 van de p.i. Vught. Op 4 oktober 2013 is hij overgeplaatst naar de BPG van de p.i. Vught, waar een individueel regime geldt.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De directeur van de p.i. Vught had een selectieadvies opgesteld en doorgestuurd naar de selectiefunctionaris met het voorstel om klager over te plaatsen naar een andere inrichting met hetzelfde regime, niet naar de BPG van de p.i. Vught. Klager heeft
meerdere malen bij het afdelingshoofd van unit 7 van de p.i. Vught aangegeven dat hij voortdurend werd getreiterd door twee p.i.w.-ers. Het afdelingshoofd heeft klager beloofd op te treden tegen het treiteren. Maar dat is nooit gebeurd. Klager mag zijn
zieke vader niet begeleid bezoeken die tot op heden met hartklachten op bed ligt. Klagers gedrag is positief veranderd binnen de inrichting. In de bestreden beslissing is opgenomen dat overplaatsing naar een inrichting met een regime van algehele
gemeenschap niet gewenst is, het functioneren alleen maar zou verslechteren, dit vanuit begeleidingsmogelijkheden en de veel grotere afdelingen. Klager meent dat deze argumenten de beslissing om af te wijken van het advies van de directeur niet kunnen
dragen. Welke begeleidingsmogelijkheden de selectiefunctionaris voor ogen heeft en hoe deze wel of niet van toepassing zijn op klager blijft onduidelijk. Dit geldt ook voor de opmerking van ‘de veel grotere afdelingen’. Uitgangspunt van detentie dient
resocialisatie te zijn. In klagers geval is daarvan nog geen sprake geweest. In de uitspraak van 4 november 2013 van de beroepscommissie met het kenmerk 13/3235/GV heeft de beroepscommissie het beroep gericht tegen een afwijzing van algemeen verlof
gegrond verklaard en de Staatssecretaris opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft klager geen algemeen verlof gekregen. Het gevoel bekruipt klager dat hij geen eerlijke kans krijgt van de selectiefunctionaris.
Vanuit de inrichting is inmiddels tweemaal geadviseerd om klager naar een inrichting met een regime van algehele gemeenschap over te plaatsen. De selectiefunctionaris meent echter dat het verblijf van klager op de BPG andermaal verlengd dient te worden
hetgeen ook de inrichting bevreemdt. De omstandigheden die hebben geleid tot klagers plaatsing in de BPG zijn in klagers visie onvoldoende om een dergelijke vergaande beslissing te dragen. De selectiefunctionaris heeft aangegeven dat het verblijf in de
p.i. Vught aanvankelijk redelijk goed ging. Uit de bestreden beslissing blijkt dat klager op 23 september 2013 onverantwoord is omgegaan met zijn inrichtingspas en op 30 september 2013 bedreigingen zou hebben geuit. Klager heeft deze situatie uit de
weg
willen gaan door naar een andere afdeling overgeplaatst te worden. Dit is niet gebeurd. Na dit incident is besloten klager over te plaatsen naar een andere inrichting met eenzelfde regime. Dit is hem door de directeur toegezegd. De selectiefunctionaris
heeft echter in deze omstandigheden aanleiding gevonden om klager voor het BPG-regime te selecteren. Gelet enerzijds het beperkte verwijt dat klager in deze is te maken en anderzijds de ongekend verstrekkende gevolgen die deze selectie voor klager
heeft, meent klager dat sprake is van een onredelijke en onbillijke belangenafweging. De incidenten in september 2013 waren voor de beroepscommissie in de zaak met het kenmerk 13/3235/GV kennelijk ook geen reden om klager niet in aanmerking te laten
komen voor algemeen verlof.

De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klagers verblijf in unit 7 van de p.i. Vught is in eerste instantie redelijk goed gegaan. Dit heeft te maken met de kleine afdeling waarbinnen klager verbleef en de jegens klager aangepaste bejegening door het personeel. Dit is alleen mogelijk in de
p.i. Vught gezien de kleine afdeling en de personele bezetting. Klagers verblijf op de BPG gaat redelijk goed. Klager is op 13 december 2013 naar de grootste groep gegaan binnen de BPG. In die groep krijgt hij wat minder beheersrestricties. Klager
heeft
moeite met vrijheden en wordt daarop door het personeel wat meer aangestuurd en wordt daarom in het Multi Disciplinair Overleg besproken. Klager is onder de aandacht van de gedragsdeskundige en er is een psychologisch onderzoek aangevraagd om te
onderzoeken welke gedragsinterventies noodzakelijk zijn. Klager heeft aangegeven daaraan mee te willen werken.

4. De beoordeling
4.1. De BPG-afdeling van de p.i. Vught is een inrichting, zowel een gevangenis als een huis van bewaring, voor mannen met een individueel regime en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In het individueel
regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een regime van
beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.

4.3. Uit het selectieadvies van unit 7 van de p.i. Vught blijkt dat klager sinds zijn plaatsing veel aandacht vraagt van het personeel. Onderdeel van klagers problematiek is dat hij telkens in conflict blijft komen met zijn omgeving en hij de
situaties niet kan hanteren. Hij vervalt in grensoverschrijdend of gewelddadig gedrag. Klager snapt pas dat hij een grens heeft overschreden als hij een straf opgelegd krijgt. Dat begrip is echter van korte duur. In september 2013 heeft klager twee
disciplinaire straffen opgelegd gekregen vanwege het onverantwoord omgaan met zijn inrichtingspas en het bedreigen van een personeelslid. De directeur van de p.i. Vught heeft voorgesteld klager over te plaatsen naar een andere inrichting met hetzelfde
regime vanwege de ernstige bedreigingen die klager heeft geuit jegens een personeelslid. Vervolgens heeft de selectiefunctionaris klager geselecteerd voor de BPG van de p.i. Vught omdat hij er geen vertrouwen in had dat klager goed zou functioneren in
een andere inrichting met een regime van algehele gemeenschap. Gelet op het voorgaande en hetgeen onder 3 als standpunt van de selectiefunctionaris is weergegeven, kan de bestreden beslissing bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet
als
onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 15 april 2014

secretaris voorzitter

Naar boven