Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3750/GA, 3 april 2014, beroep
Uitspraakdatum:03-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3750/GA

betreft: [klager] datum: 3 april 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Haarlem,

gericht tegen een uitspraak van 12 november 2013 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 februari 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, is gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Haarlem.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Klagers raadsvrouw, mr. T.S.S. Overes, is evenmin ter zitting verschenen. Na de zitting is gebleken dat zij per abuis niet was opgeroepen voor de zitting. Na overleg met en instemming van de raadsvrouw is een verslag opgemaakt van hetgeen de directeur
ter zitting naar voren heeft gebracht en is zij in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het verslag. Op
11 maart 2013 is de schriftelijke reactie van de raadsvrouw ontvangen op het secretariaat van de Raad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens het gebruik van fysiek geweld jegens een personeelslid, het aannemen van een dreigende houding jegens een personeelslid en het niet opvolgen van opdrachten
van
een personeelslid.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en heeft aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 70,=.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard, omdat de directeur in beklag per abuis niet de beschikking van de disciplinaire straf
alsmede
het daaraan ten grondslag liggende schriftelijk verslag had overgelegd. In beroep heeft de directeur de beschikking en het verslag alsnog overgelegd. Uit het verslag blijkt dat klager zich ernstig heeft misdragen. Hij heeft een personeelslid een
schouderduw gegeven en heeft de instructies van het personeelslid genegeerd. De straf is op goede gronden opgelegd. De directeur verzoekt de beroepscommissie het beroep gegrond te verklaren.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf staat dat klager op
13 oktober 2013 is gehoord. Klager blijft bij zijn standpunt dat hij niet is gehoord. Uit het klaagschrift blijkt dat klager in de veronderstelling verkeerde dat hij op 14 oktober 2013 zou worden gehoord. Uit de mededeling van de straf kan niet worden
opgemaakt dat klager daadwerkelijk is gehoord. In de schriftelijke mededeling is de ontkenning of het standpunt van klager niet opgenomen. De beklagcommissie heeft overwogen dat zij twijfels heeft of op
13 oktober 2013 werkelijk sprake is geweest van geweld tegen personeel. De raadvrouw verzoekt de beroepscommissie hierbij aan te sluiten, nu niet aannemelijk is dat klager daadwerkelijk geweld heeft gebruikt. Het dossier bestaat enkel en alleen uit een
schriftelijk verslag. Overigens blijkt uit het dossier niet dat klager is meegedeeld dat hem niet langer extra brood werd verstrekt.

3. De beoordeling
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard, omdat de directeur voor of tijdens de behandeling van het beklag niet de beschikking van de disciplinaire straf en het daaraan ten grondslag liggende schriftelijk verslag had overgelegd. In beroep
heeft de directeur alsnog de beschikking van de disciplinaire straf alsmede het schriftelijk verslag overgelegd.
De beroepscommissie acht klagers stelling dat hij niet is gehoord alvorens hem de bestreden disciplinaire straf is opgelegd onvoldoende aannemelijk geworden, nu in de beschikking van de disciplinaire straf twee keer staat dat klager is gehoord alvorens
hem de straf is opgelegd.
Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen de beschikking van de disciplinaire straf en het schriftelijk verslag, acht de beroepscommissie aannemelijk dat bij de oplegging van de bestreden disciplinaire straf is voldaan aan de formele vereisten
die in de Pbw hieraan worden gesteld.

Voorts acht de beroepscommissie, gelet op het schriftelijk verslag van het voorval van
13 oktober 2013 en de ter zitting gegeven toelichting van de directeur, voldoende aannemelijk geworden dat klager zich heeft gedragen op de wijze als in het verslag is weergegeven. De twijfels die de beklagcommissie heeft geuit over de handelwijze van
het betreffende personeelslid, deelt de beroepscommissie niet. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen klager de bestreden disciplinaire straf op te leggen.

Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep van de directeur gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 3 april 2014

secretaris voorzitter

Naar boven