Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0385/GV, 3 april 2014, beroep
Uitspraakdatum:03-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/385/GV

betreft: [klager] datum: 3 april 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 10 februari 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. M. de Reus, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De verlofaanvraag is afgewezen, omdat er volgens de selectiefunctionaris sprake is van vluchtgevaar als bedoeld in artikel 4, onder a, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de
Regeling). Klager heeft de Iraanse en Britse nationaliteit en verblijft in Engeland. De enkele omstandigheid dat klager niet de Nederlandse nationaliteit bezit en normaalgesproken niet verblijft in Nederland kan geen grond zijn om te oordelen dat
sprake
is van een ernstig vermoeden dat klager zich gedurende zijn verlof zal onttrekken aan detentie. In dit verband wijst klager erop dat het verlofadres, dat door de politie is goedgekeurd, het adres is waar zijn ex-echtgenote en kinderen woonachtig zijn.
Gegeven het akkoord bevonden verlofadres komt aan de omstandigheid dat klager niet in Nederland verblijft geen waarde toe. Andere concrete en feitelijke onderbouwing van het vluchtgevaar ontbreekt. Klager is bereid zich te houden aan bijzondere
voorwaarden, waaronder een periodieke meldplicht, gedurende het verlof. De beroepscommissie wordt verzocht het beroep gegrond te verklaren en de selectiefunctionaris op te dragen een nieuwe beslissing te nemen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is veroordeeld wegens poging tot zware mishandeling, gepleegd in 2002. Hiervoor is hem een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk,
opgelegd. Klager verbleef van 2005 tot 2013 in Engeland. Toen hij in 2013 zijn ex-vrouw en dochters wilde bezoeken in Nederland, is hij aangehouden op Schiphol, wegens de nog openstaande gevangenisstraf. Klager heeft zich nooit gemeld om zijn detentie
te ondergaan en verblijft daarom in een gesloten inrichting. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verlofaanvraag. Evenals het OM heeft de selectiefunctionaris er geen vertrouwen in dat klager na verlof zal
terugkeren naar de inrichting. Klager heeft lange tijd in het buitenland verbleven, waardoor hij lang uit de handen van Justitie heeft weten te blijven. Om deze redenen is de verlofaanvraag van klager afgewezen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard heeft positief geadviseerd ten aanzien van klagers verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Haag heeft het volgende geadviseerd: “Vluchtgevaar > wel bezwaar gelet op TES zaak”.
De politie heeft meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen het verlofadres.

3. De beoordeling
Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met aftrek, wegens (poging tot) zware mishandeling. Aansluitend dient hij een vervangende hechtenis van drie dagen op grond van de wet Terwee te
ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke einddatum van zijn detentie valt op of omstreeks 24 juni 2014.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal drie verlofaanvragen indienen.

Uit de door de selectiefunctionaris verstrekte informatie blijkt dat klager bij uitspraak van
8 december 2003 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. Uit het advies vrijheden blijkt dat klager van 2005 tot 2013 in Engeland heeft verbleven. Uit de inlichtingen van de selectiefunctionaris
maakt de beroepscommissie op dat het Team Executie Strafvonnissen (TES) op enig moment een onderzoek naar de verblijfplaats van klager heeft ingesteld. Eerst in 2013 is klager aangehouden op Schiphol en met ingang van 19 september 2013 is de in 2003
aan
hem opgelegde gevangenisstraf – op grond waarvan hij thans is gedetineerd – ten uitvoer gelegd.

Uit het vorenstaande blijkt dat klager, door zijn verblijf in het buitenland, gedurende de periode van 2005 tot 2013 onvindbaar is geweest voor Justitie, waardoor hij lange tijd een detentie heeft weten te voorkomen. Voorts heeft hij zich in die
periode
niet gemeld om de in 2003 aan hem opgelegde gevangenisstraf te ondergaan. Gelet hierop en in aanmerking genomen het gegeven dat klager in Engeland woonachtig is, is de beroepscommissie van oordeel dat de vrees van de Staatssecretaris dat klager zich
tijdens verlof zal onttrekken aan zijn detentie gerechtvaardigd is. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden vooralsnog een contra-indicatie voor verlofverlening vormen en dat deze, ondanks de positieve adviezen van de directeur
en de politie, de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4, onder a,
van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 3 april 2014

secretaris voorzitter

Naar boven