Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0608/GV, 3 april 2014, beroep
Uitspraakdatum:03-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/608/GV

betreft: [klager] datum: 3 april 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 februari 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. G.J.M. Kruizinga, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft in beroep aangegeven het niet eens te zijn met de bestreden beslissing. In geen enkele door de Staatssecretaris aangevoerde punten ziet klager, ook in samenhang bezien, voldoende grond voor de stelling dat verlof maatschappelijk
onaanvaardbaar is. Het advies van het Openbaar Ministerie is onbegrijpelijk. Klagers einddatum is nabij. Niet valt in te zien dat een kortstondig verlof voor klagers vrijlating onaanvaardbaar is. Klager is een ontkennende verdachte, wiens veroordeling
niet onherroepelijk is. Van hem kan dus niet worden verwacht dat hij spijt betuigt. Er is geen sprake van rancune. De bezwaren kunnen worden weggenomen door een contact- of gebiedsverbod. Klager ontkent niet dat hij positief heeft gescoord. Er is
slechts sprake van één recente controle op 6 februari 2014 en daarvoor een half jaar niet. Daarna nog een positieve score op 10 februari 2014, maar daarvoor mag niet apart worden gesanctioneeerd. Klager is reeds gestraft voor de positieve score. Hij
kan
daarom niet nogmaals worden gestraft. Het niet meewerken aan verschillende penitentiaire programma’s vloeit voort uit zijn ontkennende houding. Verder is klagers gedrag in de inrichting positief beoordeeld. Op 19 juli 2013 heeft klager de
instemmingsverklaring TR ondertekend. Klager heeft voor zijn vrijlating een allerlaatste mogelijkheid met verlof te gaan. Klager verwijst naar enkele uitspraken van de beroepscommissie waarin het belang van een voorbereiding van een terugkeer in de
maatschappij gelet op de einddatum zwaarder diende te wegen dan de gronden voor afwijzing van een verlofaanvraag.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager wil uitslapen en neemt geen deel aan het activiteitenprogramma in de ochtend. Hij is een werkweigeraar. Klager gebruikt softdrugs en is niet van plan hier mee te
stoppen.
De scores op de afgenomen urinecontroles zijn fors. Klager wil niet deelnemen aan TR. Ondanks zijn naderende einddatum is het onverantwoord aan klager verlof te verlenen. Alleen al op basis van het drugsontmoedigingsbeleid zou klager na een positieve
score het eerstvolgend verlof binnen drie maanden worden geweigerd.
Het Openbaar Ministerie verwijst in zijn negatieve advies naar de negatieve houding van klager jegens de slachtoffers gedurende het strafproces. Het zou voor de slachtoffers onaanvaardbaar zijn dat klager nu al door middel van verloven op vrije voeten
komt. De politie adviseert weliswaar positief ten aanzien van het verlofadres, maar heeft zo zijn bedenkingen. De directeur van de inrichting adviseert negatief.

3. De beoordeling
Klager is in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens mensenhandel. De fictieve einddatum van zijn detentie valt op of omstreeks 29 april 2014.

Uit de stukken komt naar voren dat klager meermalen en voor het laatst op 10 februari 2014 positief heeft gescoord na een urinecontrole. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een contra-indicatie vormt voor verlofverlening en
dat deze alleen al een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder c van
de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 3 april 2014

secretaris voorzitter

Naar boven