Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/4217/GA, 8 april 2014, beroep
Uitspraakdatum:08-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/4217/GA

betreft: [klager] datum: 8 april 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.G.L. Bovens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 16 december 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 maart 2014, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw voornoemd en [plaatsvervangend vestigingsdirecteur].
Een van de leden van de beroepscommissie kon door omstandigheden niet ter zitting aanwezig zijn. De uitspraak wordt wel door de voltallige beroepscommissie gedaan.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde, een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van zeven dagen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur heeft als standpunt ingenomen “waar twee vechten hebben twee schuld” maar dat ligt in dit geval anders. Klager had een rustig gesprek en zei op een grappige manier “volgens mij lieg je”. De medegedetineerde lachte ook en liep weg.
Vervolgens pakte die medegedetineerde klager met een arm om zijn keel. Er ontstond een worsteling waarbij klager probeerde los te komen. Ze zijn langs een kast en de muur geschuurd, daar heeft klager ook verwondingen van opgelopen. Toen de werkmeester
riep dat ze moesten los laten lieten ze meteen los. Klager vindt het niet normaal om meteen aangevallen te worden, je moet zaken eerst uitpraten. Klager heeft niet verwijtbaar gehandeld en de straf is dan ook ten onrechte opgelegd. Verder is er geen
rekening gehouden met ieders rol bij het incident. Zeven dagen straf is disproportioneel. De ander heeft uiteindelijk helemaal geen straf meer gekregen en dat klopt niet. Klager is hierna niet mee bij incidenten betrokken geweest.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager had een paar weken daarvoor een disciplinaire straf gekregen voor bedreiging van personeel. De directeur heeft klager uitgebreid gesproken bij de onderhavige strafoplegging en hem gezegd dat hij moest oppassen tegen wie hij grapjes maakt, omdat
je niet altijd weet hoe de ander, in dit geval een kamper, reageert, helemaal als je de ander niet zo goed kent. Klager heeft een verkeerde inschatting gemaakt. Beiden zijn naar de strafcel gegaan, maar bij de medegedetineerde is bij het overbrengen
iets mis gegaan waardoor hij naar het ziekenhuis moest. De directeur heeft toen besloten om hem geen straf meer op te leggen. Als klager niets had gezegd, was er niets gebeurd. De directeur gelooft klager als hij zegt dat de ander eerst is begonnen. De
directeur heeft de werkmeester gesproken en die gaf aan dat de ander ook verwondingen had. Waar twee vechten hebben twee schuld.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 51, vijfde lid, van de Pbw kan een gedetineerde geen straf worden opgelegd, indien hij niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw. Uit het schriftelijk
verslag van het voorval van 25 september 2013 blijkt dat de rapporteur zag dat er twee gedetineerden in de hoek van de kantine in een worsteling waren. Nadat ze hadden losgelaten is klager meegelopen naar kantoor. Daar zag de rapporteur dat er bloed
uit
de hand van klager kwam, verder zag hij blauwe striemen in zijn nek en onder zijn oog. Klager heeft ter zitting aangevoerd dat hij uit het niets is aangevallen en probeerde los te komen. De directeur heeft aangegeven te geloven dat de ander als eerste
is begonnen. Gezien het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat klager verwijtbaar heeft gehandeld. Er is onvoldoende komen vast te staan dat klager kan worden aangerekend dat hij betrokken is geraakt bij het
voorval. Gelet hierop was er geen grond voor de strafoplegging aan klager en moet de beslissing van de directeur bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve gegrond worden
verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt komt klager een tegemoetkoming toe. De
beroepscommissie bepaalt de hoogte van de tegemoetkoming op €70,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 70,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, dr. A.M. van Kalmthout en J.M.L. Pattijn, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Jousma, secretaris, op 8 april 2014

secretaris voorzitter

Naar boven