Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0294/GV, 7 april 2014, beroep
Uitspraakdatum:07-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/294/GV

betreft: [klager] datum: 7 april 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 januari 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op 26 maart 2014 heeft de beroepscommissie een nadere schriftelijke toelichting
ontvangen
van klagers raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De overtreding door klager van de in artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting genoemde voorwaarden is waarschijnlijk het gevolg van een onvoldoende zorgvuldige uitvoering
van de uitzettingsprocedure. Klager is kort voorafgaand aan zijn uitzetting naar de Dominicaanse Republiek op de hoogte gebracht van het feit dat hij in de toekomst geen verblijfsrecht zou hebben in Nederland. Die informatie is aan klager overgebracht
in een kort gesprek met een tolk. Aan klager is meegedeeld dat hij niet in Nederland mocht gaan wonen. Voor hem was dan ook in het geheel niet duidelijk dat een kort bezoek aan zijn partner in Nederland als een overtreding van de voorwaarden kon worden
beschouwd. De vluchtige wijze waarop de uitzettingsprocedure is uitgevoerd en het ontbreken van een Spaanse vertaling van de condities waaronder klager werd uitgezet, kunnen de conclusie niet rechtvaardigen dat klager zich bewust niet gehouden heeft
aan
de voorwaarden die waren verbonden aan zijn strafonderbreking. Op zijn minst zal duidelijk moeten zijn dat klager wist dan wel behoorde te weten dat hij niet in Nederland mocht verblijven. Er is geen reden te veronderstellen dat klager – voor wie de
voorwaarden thans wel duidelijk zijn – zich na zijn invrijheidstelling wederom weer op Nederlands grondgebied zal gaan begeven. Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel heeft op 17 januari 2014 verzocht klager op grond van artikel 40a van de Regeling
tijdelijk
verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) strafonderbreking te verlenen. Op 23 april 2013 heeft de Staatssecretaris een eerder ingediend verzoek van klager om strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a van de Regeling toegewezen. Aan die
strafonderbreking was de voorwaarde verbonden dat klager niet weer zou terugkeren naar Nederland. Klager heeft zich niet aan deze voorwaarde gehouden en verblijft thans opnieuw in detentie in Nederland. Om die reden heeft de Staatssecretaris er geen
vertrouwen in dat klager zich in voorkomende gevallen wel aan hem opgelegde voorwaarden zal houden. Derhalve is klagers verzoek afgewezen.

Op klagers verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Ter Apel heeft op 17 januari 2014 verzocht aan klager strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a van de Regeling te verlenen.
De Dienst Terugkeer en Vertrek heeft verzocht aan klager met ingang van 18 mei 2014 strafonderbreking te verlenen, in het kader waarvan klager wordt uitgezet naar de Dominicaanse Republiek.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 1200 dagen met aftrek, wegens handelen in strijd met artikel 10 van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke einddatum van zijn detentie valt op of omstreeks 4 december 2014.

De beroepscommissie leidt uit de stukken af dat klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland.
Op grond van artikel 40a, eerste lid, van de Regeling kan aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Ingevolge het
vierde lid van artikel 40a van de Regeling wordt aan de strafonderbreking als bedoeld in het eerste lid de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert.

Op 23 april 2013 heeft de Staatssecretaris beslist klager strafonderbreking voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 40a, eerste lid, van de Regeling te verlenen. Aan die strafonderbreking was, conform het bepaalde in artikel 40a, vierde lid, van de
Regeling, de voorwaarde verbonden dat klager niet meer naar Nederland terugkeert. De beroepscommissie acht, gelet op de namens de Staatssecretaris verstrekte inlichtingen, aannemelijk geworden dat aan klager deze strafonderbreking daadwerkelijk is
verleend en dat hij in dat kader is uitgezet naar de Dominicaanse Republiek.

Uit het advies vrijheden van 17 januari 2014 blijkt dat klager op 30 oktober 2013, nadat hij in Rotterdam was aangehouden, weer gedetineerd is geraakt. Dit betekent dat klager zich niet heeft gehouden aan de, aan zijn strafonderbreking verbonden,
voorwaarde dat hij niet terug zou keren naar Nederland.

Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat onvoldoende vertrouwen bestaat dat klager zich thans wel aan de in het vierde lid van artikel 40a van de Regeling genoemde
voorwaarde zal houden. De beslissing van de Staatssecretaris om het verzoek om strafonderbreking om die reden af te wijzen kan, ondanks het positieve advies van de directeur, niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Klagers stelling dat hij
onvoldoende (in een voor hem begrijpelijke taal) op de hoogte is gesteld van de voorwaarden die aan zijn strafonderbreking waren verbonden en dat hij naar Nederland is teruggekeerd om een kort bezoek aan zijn partner te brengen, kan alleen al niet tot
een ander oordeel leiden, nu deze stelling niet nader is onderbouwd. Voorts merkt de beroepscommissie op dat in de beslissing van de selectiefunctionaris van 23 april 2013 staat dat strafonderbreking wordt verleend onder de voorwaarde “dat u niet naar
Nederland terugkeert” en dat klager, nu zijn uitzetting op
18 juni 2013 is gerealiseerd, voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad zich te vergewissen van de inhoud van die beslissing, voor zover hij die niet begreep. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 7 april 2014

secretaris voorzitter

Naar boven