Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0450/SGA, 18 maart 2014, schorsing
Uitspraakdatum:18-03-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/450/SGA
Betreft : [...] datum: 18 februari 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Roermond.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 17 februari 2014, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf
van opsluiting in een strafcel voor de duur van vijf dagen, ingaande op 17 februari 2014 om 10.30 uur en eindigende op 22 februari 2014 om 10.30 uur, wegens een positieve uitslag bij een urinecontrole, ook na een herhalingsonderzoek.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 18 februari 2014.
De secretaris van de beklagcommissie bij voormelde locatie heeft met de toezending van een klaagschrift van 10 februari 2014 voldaan aan het verzoek van de voorzitter om toezending van stukken.

1. De beoordeling
De secretaris van de beklagcommissie bij voormelde locatie heeft met de toezending van een klaagschrift van 10 februari 2014 voldaan aan het verzoek van de voorzitter om toezending van stukken. Dit klaagschrift heeft echter geen betrekking op de thans
bestreden beslissing van de directeur. Nu verzoeker in zijn schorsingsverzoek heeft aangegeven op 17 februari 2014 een klaagschrift te hebben ingediend bij de beklagcommissie, acht de voorzitter vooralsnog voldoende aannemelijk dat er een klaagschrift
betreffende de thans bestreden beslissing is ingediend bij de beklagcommissie en kan verzoeker in zijn verzoek worden ontvangen.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Verzoeker heeft gesteld dat de uitslag van de urinecontrole mogelijk het gevolg is van de narcose die is toegepast in het kader van een operatie die hij vlak voor de urinecontrole heeft ondergaan. Op grond van de inlichtingen van de directeur, waaruit
blijkt dat het hoofd van de kliniek waar verzoeker is geopereerd heeft verklaard dat het gebruikte verdovingsmiddel de score niet kan veroorzaken, acht de voorzitter hetgeen door verzoeker is gesteld niet aannemelijk geworden. Gelet hierop en op de
uitslag van het herhalingsonderzoek kon de directeur in redelijkheid de onderhavige disciplinaire straf opleggen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 18 februari 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven