nummer: 14/183/JA
betreft: [klager] datum: 2 april 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Heuvelrug te Eikenstein,
gericht tegen een uitspraak van 15 januari 2014 van de beklagcommissie bij voormelde j.j.i., gegeven op een klacht van [...], geboren op 30 mei 1994, verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 11 maart 2014, gehouden in de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Heuvelrug, locatie Eikenstein te Zeist zijn gehoord [...], algemeen directeur, en klager.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het aangepaste programma van 16 tot en met 24 oktober 2013.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en klager een tegemoetkoming toegekend van € 90,=.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het afdelingshoofd heeft op de zitting van de beklagcommissie verklaard dat er geen perspectiefplan was voor klager. Dat is onjuist; in september 2013 is een vierde perspectiefplan opgesteld. Dit perspectiefplan is op 1 oktober 2013 uitgebreid met
klager besproken. Het beroep is alleen gericht tegen de gegrondverklaring van het beklag ten aanzien van de eerste zeven dagen van het programma en niet tegen de verlenging. De directeur kan een jeugdige voor ten hoogste een week uitsluiten van
verblijf
op de groep. In klagers geval is het aangepaste programma direct voor negen dagen opgelegd en dat is in strijd met de wet. Voorts is de procedure bij de oplegging van het aangepaste programma en de uitreiking van de schriftelijke mededeling van
uitsluiting van verblijf in de groep niet juist verlopen.
De tegemoetkoming is volgens de directeur te hoog. De inrichting heeft klager eerder dan te doen gebruikelijk met verlof laten gaan. Klager heeft zich onttrokken tijdens het eerste verlof en daardoor heeft klager het in hem gestelde vertrouwen
beschaamd. Het aangepaste programma is opgelegd omdat de inrichting inzicht wilde krijgen wat er in de twee weken, toen klager ontvlucht was, is gebeurd. Klager heeft een aantal schrijfopdrachten gedaan. Klager is dominant op de groep aanwezig, zowel
in positieve als negatieve zin. De inrichting achtte het dan ook niet juist om klager direct na zijn terugkomst in de inrichting op de groep te plaatsen. Aan klager is een aangepast programma opgelegd op grond van artikel 23, derde lid onder a, Bjj.
Indien een jeugdige zich onttrekt aan detentie wordt hij na twee weken uitgeschreven uit de j.j.i waar hij verbleef. Bij klagers terugplaatsting in Eikenstein was dus eigenlijk sprake van een “nieuwe inkomst”. Klager had echter al in de inrichting
verbleven en in principe wordt de desbetreffende jeugdige dan niet meer in een inkomstprogramma geplaatst.
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Bij terugkomst in de inrichting heeft de groepsleiding tegen klager gezegd dat hij een aangepast programma kreeg en daarbij waren geen afdelingshoofd of een gedragsdeskundige aanwezig. Klager heeft het aangepaste programma ervaren als een straf.
Klager
verblijft nu in de j.j.i. Teylingereind, in verband met de bezoekmogelijkheden van zijn vriendin en familie. Klagers vriendin is zwanger en zij woont in Rotterdam.
3. De beoordeling
De directeur stelt dat het aangepast programma is opgelegd op grond van artikel 23, derde lid onder a en b, Bjj.
Dit artikel luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
De directeur kan de jeugdige gedurende ten hoogste een week kan uitsluiten van verblijf in de groep (-), indien dit noodzakelijk is in het belang van
a. zijn geestelijke of lichamelijke ontwikkeling;
b. de uitvoering van het hem betreffende perspectiefplan.
In het dossier zit de schriftelijke mededeling aan klager van zijn aangepaste programma. In de aanhef wordt, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: “Je hebt dit programma omdat jij je hebt onttrokken tijdens verlof wat ordeverstoring tot
gevolg heeft gehad (-)”. Indien het aangepaste programma is opgelegd op grond van artikel 23, derde lid, onder a en/of b had dit in de schriftelijke mededeling moeten worden opgenomen.
Op 11 maart 2014 heeft de directeur het vierde perspectiefplan aan de beroepscommissie toegestuurd. Dit vierde perspectiefplan is opgesteld door de j.j.i. De Hartelborgt en bevat op bladzijden 8 t/m 10 ‘aanvullende afspraken vervolg verblijf
Eikenstein’. In het perspectiefplan is echter niets opgenomen over het uitsluiten van klager van verblijf op de groep.
Ingevolge artikel 4, onder d, Bjj is de beslissing van uitsluiting van verblijf in de groep, bedoeld in artikel 23, derde lid, Bjj voorbehouden aan de directeur. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet duidelijk geworden wie de bestreden
beslissing genomen heeft.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, dr. P. H. van der Laan en mr. E. Lucas, leden, bijgestaan door mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 2 april 2014.
secretaris voorzitter