Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/4319/GM, 24 maart 2014, beroep
Uitspraakdatum:24-03-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/4319/GM

betreft: [klager] datum: 24 maart 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie De Schie te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 20 december 2013 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

De beroepscommissie hield zitting op 4 maart 2014 in de penitentiaire inrichting Amsterdam Over-Amstel.
Klager van wie de verblijfplaats onbekend was, kon niet worden uitgenodigd en is ook niet ter zitting verschenen.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie De Schie heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 25 oktober 2013, betreft het niet adequaat handelen na een aanval van clusterhoofdpijn.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij bij de intake al melding heeft gemaakt van zijn clusterhoofdpijn en ook heeft aangegeven welke medicatie hij hier destijds voor gebruikte. Bij zijn aanval op 24 oktober 2013 heeft hij aangegeven aan
de verpleegkundige dat tramadol en diazepam hiertegen zouden kunnen helpen. De verpleegkundige gaf aan de dokter op dat moment (15.30 uur) niet te bellen en klager op het spreekuur bij de arts te zetten de volgende ochtend. Klager kreeg paracetamol en
het advies op bed te gaan liggen met de verlichting uit. Na zijn bezoek aan de arts is alles in het werk gesteld om de juiste medicatie te krijgen.
In de bemiddelingsbrief van de medisch adviseur wordt wel aangegeven dat dit een leermoment zal zijn om de aandoening clusterhoofdpijn serieuzer te nemen. Er wordt echter geen excuus aangeboden voor de wijze van handelen.

De inrichtingsarts heeft in reactie op het beroep het volgende standpunt ingenomen.
Klager had bij de intake aangegeven twee jaar eerder voor het laatst een aanval van clusterhoofdpijn gehad te hebben. Niet is in het dossier opgenomen welke medicatie klager daarvoor heeft gebruikt.
Na zijn recente aanval wordt geadviseerd twee tabletten paracetamol van 500 mg te nemen en te gaan liggen in zijn donkere cel. Als dit niet zou helpen kon klager nogmaals bellen. De dag erna is klager opgeroepen op het spreekuur. Klager gaf aan geen
last meer te hebben van de clusterhoofdpijn en dat het een stuk beter met hem ging. Voorts gaf klager aan welke medicatie hij voor detentie gebruikte.

3. De beoordeling
Uit de stukken komt naar voren, hetgeen door de inrichtingsarts ook wordt benoemd, dat klager bij zijn intake al had aangegeven bekend te zijn met clusterhoofdpijn, maar daar al twee jaar geen last meer van te hebben. Niet is in zijn medisch dossier
opgenomen welke medicatie hij daar destijds voor gebruikt heeft.
Allereerst wordt opgemerkt dat het zorgvuldiger was geweest als bij de intake zou zijn doorgevraagd over de medicatie die klager eerder had gehad voor deze clusterhoofdpijn en dat hiervan ook een aantekening in het medisch dossier zou zijn gemaakt.
Voorts had de verpleegkundige, op het moment dat klager bij haar kwam met de mededeling dat hij een aanval van clusterhoofdpijn had, contact moeten opnemen met de huisarts om te vragen welke medicatie voor klager op dat moment geïndiceerd was en niet
enkel twee tabletten paracetamol mogen voorschrijven.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden
verklaard.
Klager zal de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de locatie De Schie toekomende tegemoetkoming op € 10,-.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. S.B. de Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, dr.ing. C.J. Ruissen en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 24 maart 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven