Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0263/GM, 24 maart 2014, beroep
Uitspraakdatum:24-03-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/263/GM

betreft: [klager] datum: 24 maart 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Rotgans, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Sittard,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 20 januari 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 maart 2014, gehouden in de penitentiaire inrichting Amsterdam Over-Amstel, is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. E. Kok, gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Sittard is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 23 december 2013, betreft de afhandeling van klagers knieklachten en alles rondom de operatie waarbij een knieprothese is geplaatst alsmede de nabehandeling.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klagers raadsvrouw heeft schriftelijk verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak. Ter zitting heeft haar kantoorgenoot het verzoek nogmaals gedaan, teneinde klager in de gelegenheid te stellen zich door de hem vertrouwde raadsvrouw te laten
bijstaan, en omdat er op 9 april 2014 een MRI van de knie gemaakt zal worden, waaruit kan blijken of er juist gehandeld is en ten slotte om nog nadere informatie boven tafel te krijgen van de arts die destijds de beslissing heeft genomen klager te
laten
opereren.

De beroepscommissie heeft aangegeven zich op basis van de stukken voldoende voorgelicht te achten over de zaak en geeft aan dat een toekomstige MRI niet veel zegt over hoe de situatie destijds geweest is; de beroepscommissie gaat uit van de informatie
van destijds. De beroepscommissie acht voorts het belang van klager om te worden bijgestaan door zijn eigen raadsvrouwe van onvoldoende gewicht en wijst het verzoek om aanhouding derhalve af.

Klager heeft het volgende aangevoerd. Hij voelt zich aan de kant gezet. De p.i. werkte steeds niet mee. Vanuit het ziekenhuis werd regelmatig gevraagd klager te sturen.
Aanvankelijk werd gezegd dat klagers knie klachten psychisch zouden zijn. Op 16 juli 2013 is klager geopereerd. Er zal zeker nog een operatie volgen omdat de knieschijf in de knie waar de prothese zit beschadigd is door een val.
Klagers raadsman heeft daaraan toegevoegd dat in het medisch dossier is weergegeven dat op 25 juni 2012 al melding wordt gemaakt dat klager eventueel geopereerd moet worden. Dan wordt er pas in oktober 2012 nadere actie ondernomen. Pas in de zomer van
2013 wordt klager geopereerd. Klager zou twee à drie maal per week moeten revalideren, dit gebeurt echter maar één keer per week.. Klager heeft gevraagd om een speciaal matras maar heeft dat nooit gekregen. De communicatie met klager loopt niet goed.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Bij binnenkomst is klager met zijn knieklachten gezien door de huisarts die klager vervolgens verwijst naar de orthopeed van het OMC. Klager dringt in eerste instantie aan op een MRI scan. De orthopeed in het OMC geeft in zijn schrijven aan dat klager
t.z.t. in aanmerking komt voor een knieprothese. Hier is klager het absoluut niet mee eens. Klager krijgt een second opinion in het Atrium ziekenhuis. De orthopeed aldaar stelt dezelfde diagnose als zijn collega in het OMC. Klager voelt zich onheus
bejegend. Uiteindelijk wordt klager doorverwezen naar het AZM waar wordt aangegeven dat klager op zeer korte termijn een nieuwe knie moet krijgen. De operatie verloopt voorspoedig. De wond heeft geen verdere nazorg nodig. De fysiotherapeut geeft aan
dat
intensieve behandeling niet noodzakelijk is, klager oefent voldoende en loopt goed, de knie ziet er goed uit. Op 20 augustus 2013 is klager ten val gekomen en geeft pijn aan zijn geopereerde knie aan. Hij wordt per ambulance naar het AZM vervoerd. Uit
onderzoek zou blijken dat de binnenste kruisband gerekt of ingescheurd is, de prothese is in orde en ter behandeling van de klachten krijgt klager een brace. Medio september wordt de knie dik en voelt warm aan. De huisarts neemt contact op met de poli
orthopedie van het AZM en hun advies is om bloed te prikken. Het bloedbeeld vertoont geen ontsteking beeld. Klager geeft aan wel last te ondervinden van zijn knie, op 10 oktober 2013 gaat hij ter controle terug naar het AZM. De klachten rondom de knie
vertonen een wisselend beeld, de huisarts roept zijn collega huisarts in consult, tijdens het consult verzoekt klager de huisarts contact op te nemen met de arts van het AZM. Er is een nieuwe afspraak gepland.

3. De beoordeling
Alvorens een beroepschrift in te dienen doet de gedetineerde een schriftelijk verzoek aan de Medisch Adviseur bij het ministerie van veiligheid en justitie om te bemiddelen ter zake van de klacht. Dit verzoek dient uiterlijk op de veertiende dag na die
waarop het medisch handelen waartegen de klacht zich richt heeft plaatsgevonden te worden ingediend. Nu klager blijkens zijn verzoek om bemiddeling eerst op 19 december 2013 zou hebben vernomen van de arts in het AZM dat er nooit op verzoeken om een
afspraak te maken werd gereageerd vanuit de inrichting en de problemen mogelijk te wijten zijn aan de lange duur, wordt klager niettemin geacht ontvankelijk te zijn in zijn klacht.

De beroepscommissie stelt op basis van de stukken, waaronder het medisch dossier en de drie brieven van orthopeden, vast dat klagers klachten serieus zijn genomen en er de noodzakelijke aandacht aan is besteed. Zelfs is klager de mogelijkheid geboden
een second opinion te vragen. Dat hij het ook daar niet mee eens was en hij zelf van mening was dat hij bij een andere behandeling meer baat zou hebben gehad, doet aan de zorgvuldigheid van het handelen van de inrichtingsarts niet af. Ook anderszins is
niet gebleken dat de inrichtingsarts onzorgvuldig zou hebben gehandeld jegens klager.

Ten aanzien van de frequentie van de behandeling door de fysiotherapeut wordt overwogen dat de fysiotherapie de ingezette behandeling voor klager toereikend vond en niet gesteld is op basis waarvan dat anders had moeten zijn.
Hetgeen klager omtrent een speciaal matras heeft aangevoerd heeft hij niet in zijn verzoek om bemiddeling naar voren gebracht en valt daarmee buiten de beoordeling van deze zaak.

De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. S.B. de Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, dr.ing. C.J. Ruissen en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 24 maart 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven