Nummer : 14/565/SGA
Betreft :[verzoeker] datum: 26 februari 2014
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 21 februari 2014, inhoudende de oplegging van een disciplinaire
straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, ingaande op 21 februari 2014 om 15.00 uur en eindigend op 28 februari 2014 om 15.00 uur, wegens het voor de derde keer binnen drie
maanden positief scoren op het gebruik van softdrugs bij een urinecontrole.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 23 februari 2014 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 26 februari 2014. Klagers raadsman, mr. G.A.J. Purperhart, is in de gelegenheid gesteld het
schorsingsverzoek schriftelijk toe te lichten.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Op 30 januari 2014 is bij verzoeker een urinecontrole afgenomen waarbij hij positief scoorde op het gebruik van softdrugs. De aangetroffen THC-waarde was 675. Verzoeker is toen niet disciplinair gestraft omdat er (mogelijk) sprake was van afbouw van
eerder (door verzoeker erkend maar overigens niet gemeten) gebruik. Op 8 februari heeft verzoeker andermaal een urinecontrole ondergaan en daarbij werd een THC-gehalte van 218 gevonden. Omdat er sprake was van mogelijke afbouw is verzoeker daarvoor
opnieuw niet gesanctioneerd. Vervolgens heeft verzoeker op 15 februari 2014 nogmaals een urinecontrole ondergaan en daarbij werd een THC-gehalte van 129 gevonden. Aan verzoeker is vervolgens onderhavige disciplinaire straf opgelegd omdat volgens de
directeur – bij afbouw – geen positieve score op THC had mogen worden gevonden.
De beroepscommissie heeft in eerdere uitspraken (zie onder meer BC 13/2575/GA van 16 januari 2014 en BC 13/2792/GA van 16 december 2013) overwogen dat voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van (bij)gebruik niet uitsluitendmag worden
uitgegaan van de gevonden THC-waarde en een halfwaardetijd van de THC-waarde van 36 uur. Die halfwaardetijd kan (ook) veel langer zijn. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft op verzoek van de Raad gerapporteerd en de aanbeveling gedaan om niet af
te
gaan op de THC-waarde maar te kijken naar de
cannabinoïde-kreatinineratio.
Los van het feit dat het onderzoeksrapport van het laboratorium niet door de directeur is overgelegd, blijkt ook niet dat de directeur bij zijn oordeel dat sprake is van bijgebruik, acht heeft geslagen op eerdergenoemde ratio. Gelet daarop is – naar
het
voorlopig oordeel van de voorzitter –onvoldoende aannemelijk geworden dat verzoeker daadwerkelijk softdrugs heeft bijgebruikt. Het verzoek zal daarom worden toegewezen en de tenuitvoerlegging van onderhavige disciplinaire straf zal met onmiddellijke
ingang worden geschorst tot het moment waarop de beklagcommissie op het beklag zal hebben beslist.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.
Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 26 februari 2014.
secretaris voorzitter