Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3947/GA, 20 maart 2014, beroep
Uitspraakdatum:20-03-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3947/GA

betreft: [klager] datum: 20 maart 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.C. van Hoogmoed, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 november 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard, voor zover daartegen beroep is ingesteld

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 februari 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. K.C. van Hoogmoed, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van
de locatie Zuyder Bos,[...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens werkweigering (ingaande op 3 juli 2013 en eindigende op 6 juli 2013) (ZB2013/632);
b. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens werkweigering (ingaande op 8 juli 2013 en eindigende op 11 juli 2013) (ZB2013/639);
c. een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens werkweigering (ingaande op 11 juli 2013 en eindigende op 13 juli 2013) (ZB2013/646);
d. een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens werkweigering (ingaande op 15 juli 2013 en eindigende op 20 juli 2013) (ZB2013/650); en
e. een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens werkweigering (ingaande op 22 juli 2013 en eindigende op 27 juli 2013) (ZB2013/665).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is ongeveer een half jaar in hongerstaking geweest en heeft gedurende die periode verbleven in het Justitieel Medisch Centrum (JMC). Op
23 mei 2013 is hij vanuit het JMC overgeplaatst naar de locatie Zuyder Bos. Op een gegeven moment heeft klager aan het afdelingshoofd laten weten dat hij wel in aanmerking wilde komen voor een baantje in de reiniging. Op 2 juli 2013 is klager bij de
medische dienst geweest. Klager heeft tijdens dit spreekuur geweigerd op de weegschaal te gaan staan. De arts is geïrriteerd geraakt en heeft toen abrupt alle onderdelen van klagers herstelproces stopgezet en hem arbeidsgeschikt verklaard. Klager is
met
ingang van 2 juli 2013 weer in hongerstaking gegaan. De reden hiervan was niet zozeer dat de arts klager arbeidsgeschikt had verklaard, maar dat de arts heeft geweigerd klager te laten onderzoeken door een specialist. Op 3 juli 2013 heeft klager de
opdracht gekregen te gaan werken. Dit heeft hij geweigerd, omdat hij problemen heeft met werken op een werkzaal. Hiervoor heeft de directeur hem een disciplinaire straf opgelegd. Toen de straf was geëindigd, werd klager weer opgedragen te gaan werken.
Dit heeft hij wederom geweigerd en hem is wederom een straf opgelegd. Dit ging zo door en in totaal zijn aan klager vijf disciplinaire straffen opgelegd. Klager is tot aan zijn overplaatsing naar het JMC op 25 juli 2013 in hongerstaking geweest.
Desgevraagd heeft klager geantwoord dat hij in die periode helemaal niets heeft gegeten. Tijdens zijn verblijf in de locatie Zuyder Bos heeft hij een aantal keren contact gehad met de medische dienst. Hij is evenwel, anders dan in het medisch dossier
staat, nimmer op de weegschaal gaan staan.
De disciplinaire straffen zijn ten onrechte aan klager opgelegd. De medische dienst heeft onvoldoende onderzocht of klager daadwerkelijk arbeidsgeschikt was. De arts heeft zijn oordeel niet gebaseerd op een volledig en adequaat onderzoek en zijn
conclusie dat klager arbeidsgeschikt was, was dan ook onjuist. In haar uitspraak met kenmerk 13/2924/GM heeft de beroepscommissie beslist dat de arts fouten heeft gemaakt. Door de gegrondverklaring van het beroep in de GM-zaak is de grondslag aan de
bestreden straffen komen te ontvallen. Klager zag er erg mager en slecht uit. In een dergelijk geval kan de directeur in redelijkheid niet onverkort afgaan op het oordeel van de arts. De raadsvrouw verwijst naar de uitspraken van de beroepscommissie
met
kenmerken 09/2611/GA en 09/2151/GA. De directeur heeft in dergelijke situaties de zorgplicht te (laten) onderzoeken of de arts op goede gronden tot zijn conclusie is gekomen. De directeur heeft evenwel nagelaten een dergelijk onderzoek te doen. Voorts
had de directeur, telkens voordat klager opnieuw de opdracht werd gegeven te gaan werken, moeten onderzoeken of klager arbeidsgeschikt was, zoals volgt uit de uitspraak met kenmerk 11/1159/GA. Het is niet aannemelijk dat dit is gebeurd. De laatste
disciplinaire straf is opgelegd op 22 juli 2013 en op 25 juli 2013 is klager vanwege zijn verslechterde fysieke toestand overgeplaatst naar het JMC. Klager kan in ieder geval op 22 juli 2013 nooit arbeidsgeschikt zijn geweest. De beslissing om klager
telkenmale de opdracht te geven te gaan werken en hem telkenmale te bestraffen als hij dit weigerde, is onredelijk en disproportioneel.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De arts heeft klager op 2 juli 2013 arbeidsgeschikt verklaard. Klager is vervolgens in hongerstaking gegaan. Omdat klager arbeidsgeschikt was
verklaard is hij op
3 juli 2013 opgeroepen voor de arbeid. Hij heeft geweigerd te werken en hiervoor is hij gestraft. Dit is zo een aantal keren doorgegaan en in totaal zijn hem vijf straffen opgelegd. Klager verbleef op een EZV-afdeling. Gedetineerden die daar verblijven
worden regelmatig bezocht door de medische dienst en goed in de gaten gehouden door het personeel. Klager is regelmatig gezien door de medische dienst, zoals ook blijkt uit het medisch dossier. De medische dienst heeft telkens geoordeeld dat klager
geschikt is arbeid te verrichten. De directeur heeft zich dagelijks door de medische dienst laten informeren over klagers situatie en lichamelijke gesteldheid en telkens was de conclusie dat klager arbeidsgeschikt was. Desgevraagd antwoordt de
directeur
dat van de overleggen tussen de directeur en de medische dienst geen verslagen zijn opgemaakt. Aan klager zijn steeds korte straffen opgelegd die doordeweeks ten uitvoer zijn gelegd. Klager kon zich in het weekend vrij bewegen, hetgeen nauwkeurig is
geobserveerd door het personeel op de EZV-afdeling. Het personeel heeft geen momenten van verzwakking waargenomen. Ook bij de afhandeling van de rapporten maakte klager steeds een mondige en stabiele indruk. Op de afdeling bestond derhalve twijfel of
klager wel echt in hongerstaking was. De directeur heeft steeds voordat klager werd opgedragen te gaan werken een afweging gemaakt of in redelijkheid van klager kon worden gevraagd dat hij ging werken, waarbij de directeur zich door de medische dienst
heeft laten informeren. De directeur heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de adviezen van de medische dienst. Bovendien is klager, in het kader van een second opinion, ook nog beoordeeld door een andere arts, die klager ook
arbeidsgeschikt heeft geacht. Om uit de impasse te geraken heeft de directeur uiteindelijk besloten klager te laten overplaatsen naar het JMC. Die overplaatsing werd niet ingegeven door klagers fysieke toestand. De bestreden beslissingen zijn telkens
na
afweging van alle in aanmerking komende belangen en omstandigheden tot stand gekomen.

3. De beoordeling
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de directeur bij de vaststelling van de arbeids(on)geschiktheid van een gedetineerde mag afgaan op de bevindingen en adviezen daaromtrent van de medische dienst. De directeur is niet gehouden nader onderzoek te doen
naar de arbeids(on)geschiktheid van een gedetineerde. Dit is slechts in uitzonderlijke omstandigheden anders, bijvoorbeeld als aanleiding bestaat te veronderstellen dat het advies van de medische dienst apert onjuist is.

De inrichtingsarts heeft klager op 2 juli 2013 arbeidsgeschikt verklaard. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur in redelijkheid op dit advies van de medische dienst heeft mogen afgaan, nu niet is gebleken dat sprake was van uitzonderlijke
omstandigheden als hierboven bedoeld. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur klager in redelijkheid een disciplinaire straf heeft kunnen opleggen toen klager op
3 juli 2013 de aan hem gegeven opdracht te gaan werken heeft geweigerd op te volgen.

De beroepscommissie stelt vast dat de directeur zich vervolgens dagelijks door de medische dienst en het personeel op de EZV-afdeling over klagers situatie heeft laten informeren en adviseren. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur –
daartoe telkens geadviseerd door de medische dienst – in redelijkheid heeft mogen aannemen dat klager arbeidsgeschikt was. Niet is gebleken van uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan de directeur had moeten besluiten een eigen onderzoek te
(laten) doen naar klagers arbeidsgeschiktheid. De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat de directeur in redelijkheid heeft kunnen handelen zoals hij heeft gedaan. De bestreden beslissingen om klager telkens voor zijn werkweigeringen te
bestraffen, zijn niet onredelijk en onbillijk.

Dat de beroepscommissie bij uitspraak van 20 december 2013 (13/2924/GM) klagers beroep gericht tegen het medisch handelen door en namens de inrichtingsarts van de locatie Zuyder Bos gegrond heeft verklaard, doet aan het vorenstaande niet af, nu in die
zaak het handelen van de inrichtingsarts is beoordeeld en niet het handelen van de directeur. Ook in die uitspraak ziet de beroepscommissie geen aanwijzingen dat sprake was van een voor de directeur kenbaar apert onjuist advies van de medische dienst.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal met aanvulling van de gronden worden bevestigd.

Ten overvloede beveelt de beroepscommissie aan om in voorkomende gevallen aantekening te houden van de (dagelijkse) overleggen tussen de directeur en de medische dienst omtrent klagers situatie.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 20 maart 2014

secretaris voorzitter

Naar boven