Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/4212/GB, 18 maart 2014, beroep
Uitspraakdatum:18-03-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/4212/GB

betreft: [klager] datum: 18 maart 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. de Vries, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 december 2013 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. de Vries, op 7 februari 2014 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gedetineerdein de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 24 januari 2013 gedetineerd. Hij verbleef in het h.v.b. van de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel.
Op 31 mei 2013 heeft klager een ordemaatregel opgelegd gekregen voor de duur van 14 dagen die ten uitvoer is gelegd op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (b.p.g.) van de p.i. Vught. Op 12 juni 2013 heeft klager opnieuw een
ordemaatregel opgelegd gekregen voor de duur van 14 dagen die eveneens ten uitvoer is gelegd op de b.p.g. van de p.i. Vught. Op 19 juni 2013 is hij geplaatst in de EBI van de p.i. Vught.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
Verwezen wordt allereerst naar het schriftelijke verweer dat is gevoerd. Klager heeft expliciet verzocht tot het ter zitting verschijnen van de selectiefunctionaris, hij had graag verduidelijking gekregen ten aanzien van de overweging in de bestreden
beslissing dat klager op de politie zou hebben geschoten. In de email van de selectiefunctionaris van 5 februari 2014 heeft de selectiefunctionaris, onder meer, vermeld: “In het kader van het door/namens betrokkene ingestelde, desbetreffende beroep
benaderde u terecht (ook) de RSJ.” Uit deze zinsnede leidt de raadsman af dat de selectiefunctionaris het eens is met hem dat de selectiefunctionaris inderdaad niet heeft kunnen stellen dat klager heeft geschoten op de politie.
Het is kenmerkend voor de gehele procedure dat er beslissingen genomen worden op basis van onjuiste informatie. In de beslissing van 17 december 2013 tot verlenging van het verblijf in de EBI van klager is niet voldaan aan de uitspraak van de Raad van
8
november 2013. Er is geen onderbouwing gegeven voor het veronderstelde vluchtgevaar van klager. Klager is op 12 december 2013 met een helikopter teruggebracht van zijn zitting naar de inrichting. Klaarblijkelijk is er tijdens de zitting informatie
binnengekomen op basis waarvan tot het vluchtgevaar geconcludeerd moet worden. Hier blijkt echter niets van uit het GRIP- rapport van 19 december 2013.
De beslissing tot verlenging is enkel gebaseerd op informatie van mei 2013. Dat deze nu wordt vrij gegeven maakt de informatie niet recent.
De beslissing tot plaatsing in de EBI was gebaseerd op artikel 6, aanhef en onder a, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden (RSPOG). De verlenging is gebaseerd op artikel 6, aanhef en onder b, van de RSPOG. Er is enkel
besloten tot voortduring van het verblijf van klager in de EBI omdat hij daar reeds geplaatst was.
Dat de heer [A.B] op 14 november 2013 is gearresteerd terwijl hij in het bezit was van automatische wapens is op zichzelf wel een nieuw feit, maar dit zegt niets over klager. Er is geen link tussen deze arrestatie en klagers detentie in de EBI. Dat er
briefjes zijn gevonden welke zijn gericht aan ene [A] betekent niet dat deze aangeschreven [A] en [A.B.] een en dezelfde persoon zijn. Evenmin tonen die briefjes een link aan tussen [A.B.] en klager nu klager deze briefjes niet heeft geschreven. Zelfs
als de briefjes wel gekoppeld kunnen worden aan klager dan is deze informatie op dit moment niet meer relevant. In ieder geval bestaat er geen enkele aanwijzing dat [A.B.] op het moment van arrestatie op weg was naar klager om hem te bevrijden. De
raadsman heeft begrepen dat de arrestatie ergens in het oosten van het land heeft plaatsgevonden. De detentie valt klager zwaar omdat hij alleen op een afdeling zit. Hij kan niet worden overgeplaatst naar een van de twee andere afdelingen omdat daar
een
medeverdachte en het vermeende slachtoffer verblijven. Hij verblijft daardoor in meer beperkingen dan andere gedetineerden in de EBI.
Klager heeft niet op de politie geschoten. Hij heeft de briefjes die bij zijn broer zijn aangetroffen niet geschreven. Er is een complot gaande tegen hem. Gevraagd naar hoe het met hem gaat antwoord klager dat hij nog wel lacht, maar niet van binnen.
Verzocht wordt om het beroep gegrond te verklaren en (op te dragen) te beslissen tot plaatsing in de p.i. Almere waar gedetineerden met een GVM hoog risico worden geplaatst.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI van 5 december 2013 is aangegeven dat er een GRIP-rapport voorhanden is waaruit blijkt dat klager mogelijk met hulp van buitenaf wil ontvluchten. Deze informatie is getoetst en als zijnde
actueel, betrouwbaar en concreet beoordeeld. Een eventuele ontvluchting van klager zou zorgen voor grote maatschappelijke onrust en een geschokte rechtsorde. Geadviseerd wordt klagers EBI-status en daarmee zijn verblijf te verlengen.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 9 december 2013 in de EBI heeft gesproken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI, heeft het volgende bericht.
Klager heeft aangegeven in principe goed te zitten in Vught. Hij zit rustig, kan sporten en koken. Hij is gestart met gitaarspelen. Wel mist hij een activiteitenprogramma waaraan hij kan deelnemen. Zijn contacten worden gescreend en bezoek vindt achter
glas plaats. Omdat er op zijn afdeling drie personen verblijven, waarvan een in een individueel programma, moet hij met zijn medelotgenoot de activiteiten-uren delen. Klager is van mening dat hij ten onrechte in de EBI is geplaatst en dat hij geplaatst
zou moeten worden in een inrichting voor gedetineerden met een risicoprofiel “Hoog”. Zijn eerder ontvluchting, tijdens een vorige detentie, vond plaats tijdens een penitentiair programma en klager is toen niet gevlucht maar verbleef gewoon in
Amsterdam. Men had hem daarom al veel eerder kunnen oppakken. Klager begrijpt overigens niet waarom hij pas eind mei 2013 in de EBI is geplaatst als de betreffende informatie al op 25 en 26 april 2013 bekend was.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat de noodzaak tot verlenging van klagers verblijf aan de orde is geweest in de vergadering van de selectie-adviescommissie van de EBI van 12 december 2013. Uit de beschikbare informatie bleek (onder meer)
dat klager moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Uit eerdere informatie (van 22 mei 2013) bleek dat er concrete plannen bestaan om klager, al dan niet met geweld en hulp van buitenaf, te helpen ontsnappen uit de p.i. Amsterdam-Over Amstel.
Verwezen wordt naar het Griprapport van 28 mei 2013. Klager is aangehouden op verdenking van het plegen van ernstige delicten die uitvoerig in de media zijn belicht. Inmiddels is er sprake van (meer) actuele/recente, aanvullende en concrete
informatie.
De selectiefunctionaris verwijst naar het Griprapport van 19 december 2013. Klager werd op 12 december 2013 met de inzet van een helikopter vanuit de rechtbank teruggebracht naar de EBI. In geval van een ontvluchting zou er sprake zijn van een
onaanvaardbaar maatschappelijk risico, van maatschappelijk onrust en van een geschokte rechtsorde. Dit nog afgezien van de wijze waarop uitvoering zou kunnen worden gegeven aan de pogingen om klager te bevrijden.

3.5. De selectiefunctionaris heeft op 4 februari 2014, naar aanleiding van het verslag van horen van klager, nog het volgende bericht.
Alle relevantie informatie inzake de verlenging van klagers verblijf in de EBI is aan klagers raadsman ter hand gesteld. Naar aanleiding van een bericht van de raadsman van 29 januari 2014 meldt de selectiefunctionaris nog het volgende. Klager en diens
medeverdachte worden verdacht van betrokkenheid bij een schietpartij op 29 december 2012 in de Staatsliedenbuurt in Amsterdam. Hierbij werden twee personen gedood. Deze zaak is uitvoerig in de media aan de orde geweest. De vermoedelijke daders werden
bij hun vlucht achtervolgd door de politie en daarbij is geschoten op de achtervolgende agenten, vermoedelijk met wapens van het type AK-47. Klager werd bij zijn aanhouding in zijn been geschoten. Bij doorzoekingen iseen aantal automatische vuurwapens,
bijbehorende munitie en kogelwerende vesten aangetroffen. Klagers mededader/medeverdachte is toen eveneens aangehouden.

4. De beoordeling
4.1. De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
In haar uitspraak van 8 november 2013 (met kenmerk 13/2002/GB) heeft de beroepscommissie overwogen dat klager in voorlopige hechtenis verblijft in verband met de verdenking van het plegen van moord(en) en poging(en) daartoe. Dat de zaak uitvoerig is
belicht in de media en dat gezien de inhoud van de GRIP-rapportage in combinatie met de ernst van de delicten waarvan klager wordt verdacht, geconcludeerd moet worden dat klager voldoet aan het in artikel 6, onder b van de Regeling vermelde criterium.
Hetgeen thans in beroep naar voren is gebracht kan niet leiden tot een andere conclusie.

4.5. De beroepscommissie heeft in eerdergenoemde uitspraak voorts overwogen:
“(...)dat bij de beoordeling van de verlenging van klagers verblijf in de EBI van groot belang zal kunnen zijn of er actuele en (zo mogelijk meer) concrete informatie beschikbaar is en dat alsdan duidelijk dient te worden gemaakt waarom, indien nog
steeds
sprake zou zijn van een verhoogd vluchtgevaar, niet zou kunnen worden volstaan met een plaatsing van klager in een uitgebreid beveiligde inrichting of een uitgebreid beveiligde afdeling van een reguliere penitentiaire inrichting.”

4.6. Uit het door de selectiefunctionaris overgelegde rapport van het GRIP van 19 december 2013 komt (onder meer) het volgende naar voren. Op 11 december 2013 ontving het GRIP een proces-verbaal van de Nationale Politie te Amsterdam.
Uit dat proces-verbaal blijkt het volgende.Op 7 mei 2013 is op verdenking van het voorbereiden van een gewapende overval [...] aangehouden. In zijn jaszak werden kleine reepjes papier aangetroffen met daarop handgeschreven teksten en tekeningen. Het valt
niet uit te sluiten dat klager, ten tijde van zijn detentie in Demersluis, een en ander tijdens het bezoekuur aan een bezoeker, mogelijk [...] zelf, heeft toegespeeld. Gelet op de inhoud van briefjes en tekeningen is er mogelijk sprake van een voornemen
van klager tot het ondernemen van een ontsnappingspoging waarbij hij vermoedelijk hulp van buitenaf zou moeten krijgen. Het is niet ondenkbaar dat bij een verplaatsing van de EBI naar een ander regime, deze plannen weer opgepakt gaan worden.

4.7. De beroepscommissie acht, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, aannemelijk dat klager bij ontvluchting (nog steeds) een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt. Weliswaar is de nadere informatie van de het GRIP niet getoetst door de
landelijk officier van justitie maar dat hoeft aan het gebruik daarvan, nu het rapport integraal aan de beroepscommissie is overgelegd, niet in de weg te staan. De beroepscommissie acht die nadere informatie voldoende concreet en actueel en uit die
informatie wordt voldoende aannemelijk dat er nog steeds een noodzaak bestaat voor een voortzetting van klagers verblijf in de EBI.
De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in de onder 4.2 bedoelde categorie b. De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen niet
in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 18 maart 2014

secretaris voorzitter

Naar boven