Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3185/TA, 13/3137/TA, 13/3206/TA en 13/3969/TA, 12 maart 2014, beroep
Uitspraakdatum:12-03-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3185/TA, 13/3137/TA, 13/3206/TA en 13/3969/TA

betreft: [klager] datum: 12 maart 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

[...], verder te noemen klager, en

het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak 21 augustus 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij de inrichting,

alsmede van beroepschriften van klager,

gericht tegen uitspraken van 22 juli 2013 en 9 oktober 2013 van de beklagcommissie bij de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 februari 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. W.E.R. Geurts, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting
[...], stafjurist.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagrechter c.q. beklagcommissie
Het beklag betreft:
a de maandelijkse inhouding van kosten voor het gebruik van een leenpas en de hoogte hiervan (€ 12,50) (13/3185/TA en 13/3137/TA),
b het (tijdens afzondering) missen van afspraken bij de fysiotherapie op 3, 5, 10, 12, 17 en 19 april 2013 (13/3206/TA),
c het koffiemerk in de inrichting, het tijdstip van het ontbijt in het weekend en onvoldoende voeding tijdens het Suikerfeest (13/3969/TA).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag onder a, voor zover hij het beklag tweemaal heeft ingediend en voor zover dat ziet op de hoogte van het bedrag; de beklagrechter heeft het beklag, voor zover dat ziet op de periode
van 1 januari 2013 tot en met 30 april 2013, gegrond verklaard met de opdracht aan het hoofd van de inrichting om het teveel betaalde te retourneren, en het beklag voor de periode daarna ongegrond verklaard, een en ander op de gronden als in de
aangehechte uitspraken weergegeven.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag onder b en c op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
a Klager is het eens met de beslissing van de beklagrechter voor zover dat betrekking heeft op de huisregels en de gegrondverklaring van dat onderdeel van het beklag. Hij is het voor het overige niet eens met de beslissing van de beklagrechter. In de
vrije maatschappij hoef je maar één keer per jaar voor een bankpas te betalen. Klager vindt een bedrag van € 12,50 per maand voor een plastic pasje extreem hoog. Zijn familie is arm en kan hem niet financieel ondersteunen. Klager neemt één keer per
maand € 62,40 aan zak- en kleedgeld op met de chipknip. Een identiteitsbewijs kost geld. Hij schaft pas een identiteitskaart aan als hij in de maatschappij komt, omdat hij dan daartoe verplicht is. In de inrichting heeft hij geen identiteitskaart
nodig,
ook niet voor verlof, omdat hij nu ook zonder identiteitskaart naar het ziekenhuis gaat. Mocht zijn beroep ten aanzien van deze klacht ongegrond worden verklaard, zal hij het maandelijkse bedrag van € 12,50 niet betalen.

b Klager is ziek van de beslissing van de beklagcommissie. In de genoemde periode zijn afspraken met de fysiotherapie niet doorgegaan door fouten van het personeel die hem in de schoenen worden geschoven. Klager heeft altijd fysiotherapie op woens- en
vrijdagen, maar niet altijd op hetzelfde tijdstip. Klager heeft steeds zelf het personeel ingelicht over zijn afspraken met de fysiotherapie, die de fysiotherapeut ook telkens per mail aan het personeel heeft doorgegeven. Zijn raadsvrouw heeft vaak,
maar tevergeefs, met het afdelingshoofd over de afspraken gebeld. Afspraken staan ook op zijn rooster, dat ook op het whiteboard op de afdeling is bevestigd. Klager kreeg geen rooster omdat hij in afzondering zat, maar hij weet precies wanneer hij naar
de fysiotherapie moet. Hij zet altijd tien minuten voor de afspraak zijn wekker en doet altijd op tijd een oproep via de intercom. Klager werd steeds gezegd dat hij niet naar de fysiotherapie kon worden gebracht ofwel omdat hij afgezonderd was ofwel
omdat men moest kijken wat men kon doen. Klager was absoluut niet oninschatbaar en functioneerde altijd goed. Als hij al gevaarlijk zou zijn, wat niet zo is, weet hij vanuit zijn ervaringen in een vorige kliniek dat afzondering geen reden is voor het
niet door laten gaan van de afspraken met de fysiotherapeut. Ofwel werd hij dan begeleid naar de fysiotherapeut ofwel kwam deze naar de afzonderingsruimte voor de fysio-behandeling. De fysiotherapeut van de inrichting heeft klager gezegd dat hij naar
klager kan komen als klager niet naar hem zou mogen gaan.

c Dit beroep wordt ingetrokken. De beklagcommissie heeft bij de behandeling van dit beklag een handelwijze afgesproken, waarbij een schifting wordt gemaakt tussen grieven en serieuze klachten. Klagers raadsvrouw vindt dit een werkbare situatie, maar
klager is van mening dat hij het grondrecht heeft om klachten in te dienen. Hij heeft nog steeds last van de koffie die in de inrichting wordt verstrekt, maar hij ziet in dat hij er uiteindelijk ook niets mee op schiet als hij een niet-ontvankelijke
klacht indient en daarover in beroep gaat. Grieven worden eerst naar klagers raadsvrouw doorgezonden en zij tracht met klager een filtering te maken van zaken die wel en niet beklagwaardig zijn.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
a Klager verdient geen geld in de inrichting. Hij ontvangt € 62,40 per maand aan zak- en kleedgeld. Volgens het antwoord van minister Donner op Kamervragen van het lid Wolfsen betreffende het zak- en kleedgeld, welk stuk ter zitting wordt overgelegd,
worden aan de toekenning van het zak- en kleedgeld geen voorwaarden gesteld, maar kan wel de bestemming van het zak-en kleedgeld nader worden bepaald, bijvoorbeeld in het kader van een schuldsaneringsplan (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 2073,
Aanhangsel).
Banken zijn verplicht om identiteitsbewijzen van bankrekeninghouders op te vragen. De inrichting kan bij een bank geen rekeningen op naam van een verpleegde openen zonder diens identiteitsbewijs. Klager wil geen identiteitsbewijs overhandigen en daarom
moet zijn geld op een lopende rekening van de inrichting zelf beheerd worden. Dit houdt in dat elke mutatie apart in een Excel bestand moet worden bijgehouden. De afdeling moet elk oplaadmoment van de leenpas alsook afschrijvingen, naast eventuele
andere mutaties, handmatig bijhouden. Deze handelingen kosten minimaal één uur per maand werk voor de afdeling. Een bedrag van € 12,50 per maand is dan ook redelijk te noemen.
De inrichting is het niet eens met het oordeel van de beklagrechter dat de inrichting in de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 april 2013 niet kon starten met het innen van de kosten van een leenpas. Niet elke beleidswijziging wordt in de
huisregels opgenomen, maar alleen een wijziging van al daarin opgenomen beleid. In dit geval stond nog niets over de leenpas in de huisregels en is het beleid tijdig aangekondigd bij brief van 18 oktober 2012. De verpleegden hadden daardoor de keuze om
ofwel een rekening bij de ING te openen, waarvoor een identiteitsbewijs nodig is, ofwel hun geld op de lopende rekening van de inrichting te laten beheren, waarvoor een bijdrage van € 12,50 per maand wordt gevraagd.
In eenzelfde beklagzaak van een andere verpleegde (klachtnummer RV 2012-382) heeft de beklagcommissie de desbetreffende klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag, ook over de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 april 2013.

b Blijkens navraag bij de afdeling en de medische dienst heeft klager in veel gevallen fysiotherapie op woens- en vrijdagen, maar is het niet zo dat hij op elke woensdag en vrijdag afspraken heeft. Een behandelafspraak van een verpleegde met de
fysiotherapeut wordt aan zowel de verpleegde als het personeel mondeling, schriftelijk of per mail doorgegeven en beiden moeten er vervolgens aan denken. De door klager genoemde data in april 2013 stonden niet op de agenda van de afdeling en ook uit de
rapportage over die periode is niet van afspraken met de fysiotherapeut gebleken. Wel staat daarin vermeld dat klager in die periode vaak op bed lag en weinig contact met de sociotherapeuten had. Gelet daarop behoefde klager in de periode niet naar de
fysiotherapie te worden gebracht. Afzondering is op zichzelf geen reden om afspraken met de fysiotherapie geen doorgang te laten vinden. Indien nodig kan een fysiotherapeut in de afzonderingsruimte behandelen.
In april 2013 stonden afspraken met de fysiotherapeut nog niet op het rooster van verpleegden, maar inmiddels wel. Klager kan afspraken bij de dagopening melden, maar is daar nooit bij aanwezig omdat hij dan nog op bed ligt. Het is niet vreemd dat hij
wel eens te laat wordt uitgesloten omdat hij vijf minuten voor de afspraak een oproep via de intercom doet. In dat geval wordt de fysiotherapeut gebeld dat klager later komt.

3. De beoordeling
a Vast staat dat de beklagrechter klager heeft ontvangen in de klacht van 18 oktober 2012 en niet-ontvankelijk heeft verklaard in de klacht van 27 juni 2013 op de grond dat niet tweemaal over dezelfde kwestie kan worden geklaagd.
Klager heeft de klacht over het vanaf 1 januari 2013 moeten betalen voor een leenpas ingediend op 18 oktober 2012, de datum waarop de verpleegden door de inrichting per brief zijn ingelicht over beleid dat op 1 januari 2013 zou ingaan. De eerste
pasbijdrage is in januari 2013 van klagers rekening afgeschreven.
Klager klaagt op 18 oktober 2012 derhalve over een situatie die zich op het moment van klagen nog niet had voorgedaan. Daardoor was er op dat moment dan ook nog niet sprake van een beslissing als bedoeld in artikel 56 Bvt. Gelet daarop kan klager niet
worden ontvangen in deze klacht.
Klager kan daarom alleen worden ontvangen in zijn klacht d.d. 27 juni 2013 voor zover dat ziet op de afschrijving van € 12,50 vanaf juni 2013.
De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagrechter vernietigen, waardoor zij niet meer kan toekomen aan een inhoudelijk oordeel over het beroep van de inrichting (13/3137/TA), dat ziet op de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 april
2013, en het beroep van klager (13/3185/TA), voor zover dat betrekking heeft op de vóór 27 juni 2013 gelegen periode. Hoewel het niet geheel bevredigend is dat de periode van afschrijving van januari tot en met mei 2013 hierdoor buiten het bereik van
het beklag is komen te vallen ondervindt klager hiervan geen nadeel, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen over de gegrondheid van de klacht.

De beroepscommissie zal in beroep in eerste en hoogste instantie de klacht van 27 juni 2013 beoordelen.

Vast staat dat banken verplicht zijn om een identiteitsbewijs van een (aspirant)bankrekeninghouder op te vragen, derhalve ook de ING bank, waarbij de inrichting rekeningen voor verpleegden opent nadat de vorige bank (ABN-AMRO) het contract met de
inrichting had beëindigd. De inrichting kan bij de ING bank geen rekening op naam van een verpleegde openen zonder diens identiteitsbewijs.
De verpleegden zijn bij brief van 18 oktober 2012 ingelicht over een wijziging van de huisregels van de inrichting met ingang van 1 januari 2013, inhoudende (1) dat een rekening bij de ING bank kan worden geopend als een verpleegde een
identiteitsbewijs
overhandigt en (2) dat voor verpleegden die geen identiteitsbewijs overhandigen het geld wordt beheerd op de lopende rekening van de inrichting; in dat laatste geval wordt een leenpas verstrekt en dient de verpleegde € 12,50 aan beheerskosten te
voldoen. Verpleegden hebben daarmee een keuze voor het openen van een rekening bij de ING bank, waarvoor een identiteitsbewijs nodig is, of voor het beheer van hun geld door de inrichting zelf waaraan kosten zijn verbonden.

Naar klager ter zitting heeft verklaard wil hij gedurende zijn verblijf in de inrichting geen identiteitsbewijs aanschaffen. De consequentie hiervan is dat zijn geld door de inrichting zelf beheerd moet worden. Klager kiest daarmee zelf voor de
afschrijving van de kosten voor het beheer van zijn geld door de inrichting à € 12,50 per maand, derhalve € 150,= per jaar, een bedrag dat beduidend hoger ligt dan de kosten voor de aanschaf van een identiteitsbewijs, thans eenmalig € 41,90 voor vijf
jaar.
De klacht zal daarom in zoverre in beroep ongegrond worden verklaard.

Over de hoogte van de beheerskosten kan niet worden geklaagd, nu dit een algemeen geldende regeling is voor alle verpleegden die geen identiteitsbewijs hebben of willen overhandigen.
Klager kan derhalve in zoverre niet in zijn klacht worden ontvangen.

b Op grond van de ter zitting door zowel klager als de vertegenwoordiger van de inrichting afgelegde verklaringen acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk dat afspraken met de fysiotherapeut door laatstgenoemde aan zowel klager als het personeel
zijn doorgegeven. De inrichting stelt zich op het standpunt dat het vervolgens aan zowel klager als het personeel is om die afspraken te noteren. Klager stelt in de maand april 2013 zes afspraken te hebben gemist hoewel het personeel daarvan op de
hoogte was en hij het personeel daaraan tevoren ook nog had herinnerd. Volgens de inrichting waren die afspraken niet op de afdelingsagenda genoteerd en ook niet in rapportage over die periode neergelegd. Deze omstandigheid betekent niet dat op grond
daarvan de conclusie mag worden getrokken dat er in april 2013 dus kennelijk geen afspraken van de fysiotherapeut en klager waren. Naar het oordeel van de beroepscommissie past het niet in de zorgplicht van de inrichting om de verantwoordelijkheid voor
het doorgaan van medisch geïndiceerde behandelingen bij een (afgezonderde) verpleegde als klager te leggen. Waar de afspraken door de fysiotherapeut aan het personeel zijn doorgegeven en het personeel daarvan op de hoogte kon en moest zijn, is het
vervolgens aan het personeel om die afspraken over te nemen in de agenda van de afdeling, zoals dat inmiddels ook gebeurt, maar in april 2013 kennelijk niet is gebeurd. Daarmee heeft de inrichting de in artikel 41, vierde lid, onder b, Bvt neergelegde
zorgplicht niet betracht, waardoor klagers recht op adequate medische verzorging is geschonden.
Klager kan daarom in zijn beklag worden ontvangen en dit beklag wordt in beroep gegrond verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. Het hoofd van de inrichting is in
de gelegenheid gesteld zijn standpunt hieromtrent te bepalen. De beroepscommissie stelt deze vast op € 10,= voor elke gemiste behandelafspraak, derhalve in totaal op € 60,=.

Klager heeft het beroep inzake zijn beklag onder c ingetrokken. In die zaak is de beklagcommissie, gelet op de buitengewoon grote hoeveelheid, veelal niet-ontvankelijke en/of herhaalde klachten die klager sinds zijn verblijf in de inrichting indient,
tot de volgende werkwijze gekomen:
- Klager legt een klacht eerst aan zijn raadsvrouw voor, zodat zij kan beoordelen of een klacht als beklag kan worden ingediend. Als blijkt dat klager een klacht niet eerst met zijn raadsvrouw heeft besproken, wordt de klacht door de beklagcommissie
alsnog ter beoordeling naar de raadsvrouw gezonden.
- De beklagcommissie vraagt geen schriftelijk verweer bij de inrichting als de klachten kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond zijn. Dit betreft in ieder geval klachten die grove taal en/of ongefundeerde beschuldigingen
bevatten en een herhaling zijn van een eerder ingediend beklag. Daarnaast maakt de beklagcommissie een duidelijk onderscheid tussen grieven en klachten. Van een grief is sprake als blijkt dat klager geen gebruik heeft gemaakt van bemiddeling door
contact met de maandcommissaris, het afdelingshoofd of het hoofd sociotherapeutisch milieu, omdat dan niet eenduidig valt vast te stellen of er überhaupt sprake is van een klacht.

De beroepscommissie wil, nu klager dit onderdeel van het beroep heeft ingetrokken, ten overvloede nog het volgende overwegen.
De beroepscommissie kan zich vinden in de bovenbeschreven werkwijze van de beklagcommissie. Het is de beroepscommissie ambtshalve gebleken dat klager soms serieuze klachten indient, zoals de hierboven in beroep behandelde klachten betreffende de
leenpas
en de fysiotherapie, maar veel vaker klachten over zaken die volgens het beperkte beklagrecht van de Bvt niet vatbaar zijn voor beklag, zoals klachten over de bejegening door het personeel, het door de inrichting gebruikte koffiemerk e.d. Dit levert
voor zijn raadsvrouw, de inrichting, de beklagcommissie en de beroepscommissie onevenredig veel en niet door het recht van beklag te rechtvaardigen werk op (De beroepscommissie stelt vast dat in 2013 van de klager 70 beroepen op beklag zijn
binnengekomen en afgehandeld, en 23 schorsingsverzoeken, hetgeen 18,4 % resp. 11,7 % uitmaakte van het totale aantal beroepen op beklag en schorsingsverzoeken. In één geval is het beroep gegrond verklaard; in geen geval is een schorsingsverzoek
toegewezen).
De beroepscommissie zal daarom ten aanzien van deze klager de beleidslijn van de beklagcommissie volgen en een onderscheid maken tussen klachten en grieven, hetgeen inzake de behandeling van brieven die de beroepscommissie van deze klager mocht
ontvangen uitmondt in een beslissing deze al dan niet als een beroepschrift onder het bereik van de Bvt - derhalve ter zake van in de Bvt voorziene beklag- en beroepsgronden - te bestempelen en al dan niet verder in behandeling te nemen. Klager krijgt
bericht van de beslissing.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in de klacht met betrekking tot de vóór 27 juni 2013 gelegen periode en in de klacht die ziet op de hoogte van het betalingsbedrag vanaf juni
2013, verklaart klager voor het overige alsnog ontvankelijk in de klacht, maar verklaart die klacht ongegrond.

De beroepscommissie verklaart het beroep van klager met betrekking tot het beklag onder b gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond.
Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 60,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en drs. M.R. Daniel MPM, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 12 maart 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven