Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/4043/GV, 6 maart 2014, beroep
Uitspraakdatum:06-03-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/4043/GV

betreft: [klager] datum: 6 maart 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Urcun, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 4 december 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager dient in aanmerking te komen voor verlof gezien zijn persoonlijke omstandigheden. De einddatum van zijn detentie is vastgesteld in februari 2014. Klager heeft belang bij detentiefasering en
verlof, hetgeen hem nu wordt ontnomen. Herhaaldelijke verlofmomenten zijn van essentieel belang voor klagers terugkeer in de maatschappij. Een verlof is niet maatschappelijk onaanvaardbaar. Klager is er van overtuigd dat zijn verlof rustig en
ongestoord
zal verlopen en hij zich aan alle afspraken zal houden.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft eerder vrijheden toegekend gekregen om de begrafenis van zijn broer bij te wonen. Hij heeft hier misbruik van gemaakt en is ontvlucht. Gezien het feit dat dit tijdens zijn huidige detentie heeft plaatsgehad kan klager niet eerder vrijheden
aanvragen dan een maand voor einde detentie. In klagers geval is dat januari 2014.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Krimpen aan den IJssel heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag gelet op het korte strafrestant.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft zich onthouden van advies.
De politie Rotterdam heeft positief geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 21 februari 2014.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag.

Uit de stukken blijkt dat aan klager op 12 mei 2010 incidenteel verlof is verleend om afscheid te nemen van zijn overleden broer. Hierna is hij niet teruggekeerd naar de inrichting en heeft hij zich tot 3 oktober 2012 onttrokken aan zijn detentie. Op 4
oktober 2012 is hij aangehouden en geplaatst in het huis van bewaring Roermond.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze, ondanks de positieve adviezen, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de
Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 6 maart 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven