Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0259/GA, 6 maart 2014, beroep
Uitspraakdatum:06-03-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/259/GA

betreft: [klager] datum: 6 maart 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.J.M. Kruizinga, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 januari 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zuyder Bos,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voornoemde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman mr. G.J.M. Kruizinga, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Een misstap tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling van drie jaar geleden kan niet de gehele detentieperiode aan klager worden tegengeworpen. De
reclassering ziet, blijkens de reclasseringsrapportage, mogelijkheden tot verlof voor klager. Klagers belang bij verlof ter voorbereiding op zijn terugkeer in de maatschappij dient zwaar mee te wegen nu zijn detentie op 31 juli 2014 zal eindigen.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Klagers voorwaardelijke invrijheidstelling is herroepen nu hij tijdens zijn voorwaardelijke invrijheidstelling wederom een drugsgerelateerd delict heeft begaan. Klager ondergaat derhalve een detentie voor de duur van 360 dagen, de einddatum van zijn
detentie valt op 31 juli 2014.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

De directeur heeft klagers verlofverzoek afgewezen omdat het ernstige vermoeden bestaat dat het verlof zal leiden tot alcoholmisbruik, druggebruik of een poging tot invoer van contrabande en omdat gebleken is dat klager onbetrouwbaar is met betrekking
tot het nakomen van afspraken.

De beroepscommissie is van oordeel dat de omstandigheid dat klager thans is gedetineerd in verband met de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een eerder aan hem opgelegde straf, aangezien hij een nieuw strafbaar feit heeft
gepleegd,
op zichzelf onvoldoende is om het verzoek tot algemeen verlof af te wijzen. De omstandigheid dat klager drie jaar geleden tijdens zijn voorwaardelijke invrijheidstelling een delict heeft gepleegd is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat klager
onbetrouwbaar te achten is met betrekking tot het nakomen van afspraken. Hiervoor is mede redengevend dat niet is gebleken van onwenselijk gedrag van klager tijdens zijn huidige detentie, klager blijkens de reclasseringsrapportage gemotiveerd is
medewerking te verlenen aan interventies welke recidive moeten voorkomen en gebleken is dat klager in december 2013 heeft deelgenomen aan trainingen.

De beroepscommissie is tevens van oordeel dat de directeur niet gemotiveerd heeft op grond waarvan het ernstige vermoeden bestaat dat het verlof zal leiden tot alcoholmisbruik, druggebruik of een poging tot invoer van contrabande. De enkele
omstandigheid dat klager in de periode voor 2006 problematisch alcoholgebruik liet zien, is daarvoor onvoldoende. De omstandigheid dat klager tijdens de v.i.-periode een drugsdelict heeft begaan is geen reden te vermoeden dat zijn verlof zal leiden tot
druggebruik. Dit klemt temeer nu uit het reclasseringsrapport blijkt dat er geen informatie voorhanden is waaruit blijkt dat klager drugs (heeft) gebruikt. Deze grond kan derhalve niet, zonder nadere motivering, aan de afwijzing van het verlof ten
grondslag worden gelegd.

Gelet op het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie worden vernietigd en zal het beklag alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie zal de bestreden beslissing van de directeur vernietigen en
hem
opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij ziet, nu de directeur wordt opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, geen aanleiding aan klager een tegemoetkoming
toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd en draagt de directeur op om binnen twee weken na ontvangst van
haar uitspraak een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. T. Nauta, secretaris, op 6 maart 2014

secretaris voorzitter

Naar boven