Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0617/TP, 7 augustus 2002, beroep
Uitspraakdatum:07-08-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/617/TP

betreft: [klager] datum: 7 augustus 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 18 maart 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 9 maart 2002 verlengd tot en met 6 juni 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 12 april 2001 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 12 juni 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Nieuw Vosseveld te Vught.

De Minister heeft besloten tot plaatsing van klager in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. De lange duur van de huidige passantentermijn doet afbreuk aan het beoogde doel van klagers behandeling die reeds plaats had moeten vinden. De passantentermijn is ingegaan op 12 juni2001 en met de verlenging erbij duurt deze bijna een jaar. Klager heeft nog geen selectie ondergaan waardoor er bij hem grote onzekerheid over zijn toekomst bestaat.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn, nu de verlengingsbeslissing niet tijdig aan klager is uitgereikt.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager 9 maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijkis.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager, die thans op een intensieve begeleidingsafdeling van het h.v.b. verblijft, af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door deaanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting vanklagers verblijf geen signalen daaromtrent ontvangen. Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 13 mei 2002 is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet wordenaangemerkt.

4. De beoordeling
Klager is op 27 februari 2002 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 4 maart 2002 is verstreken. Vervolgens is hij bij brief d.d. 4 maart 2002, die aan hem is uitgereikt op 14 maart 2002, derhalve na hetverstrijken van de passantentermijn, geïnformeerd over de verlenging daarvan.
Derhalve is niet tijdig voldaan aan de in de artikel 54, tweede lid, Bvt neergelegde informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op formele grond teworden vernietigd.

Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een huis van bewaring was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging vanalle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 13 mei 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Den Bosch blijkt weliswaar dat klager met name in verband met zijn behandelmotivatie zo snel mogelijk in een tbs-kliniek geplaatst dient teworden maar dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met de wet en dat de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst diende teworden verlengd van 9 maart 2002 tot en met 6 juni 2002. Nu de bestreden beslissing d.d. 4 maart 2002 op formele grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid onderb, in verbinding met artikel 69, vijfde lid, Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de passantentermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele grond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve dat de termijn waarbinnen klager ineen tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst is verlengd van 9 maart 2002 tot en met 6 juni 2002.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op € 50,=.

02/617/TP

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 7 augustus 2002

secretaris voorzitter

Naar boven