Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3659/GA, 28 februari 2014, beroep
Uitspraakdatum:28-02-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3659/GA

betreft: [klager] datum: 28 februari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 28 oktober 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Sittard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voornoemde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de trage afhandeling van klagers verzoek om detentiefasering door het bureau selectie- en detentiebegeleiding (b.s.d.).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. De selectieprocedure heeft te veel tijd in beslag genomen. Klager heeft reeds op 9 juli 2013 een verzoek om detentiefasering gedaan bij het b.s.d. De
beklagrechter noemt deze datum niet in zijn beslissing. Klager vraagt zich af hoe het mogelijk is dat hij op een wachtlijst voor een z.b.b.i. staat terwijl een medegedetineerde die zijn aanvraag later heeft ingediend wel al geplaatst is in een z.b.b.i.
Klager merkt op dat hij niet de enige is die klaagt over de werkwijze van het b.s.d.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagrechter. Voorts merkt de directeur op dat klager op 25 november 2013 is overgeplaatst naar de z.b.b.i. “Te Roer”.

3. De beoordeling
Handelen, nalaten daaronder begrepen, van personeel in een inrichting in het kader van de uitoefening van zijn taak, moet behoudens puur feitelijk handelen in beginsel worden gezien als handelen van of namens de directeur waartegen beklag openstaat op
grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De klacht ziet in dit geval op de trage afhandeling van klagers verzoek om detentiefasering door het b.s.d. De beroepscommissie is van oordeel dat adequate afhandeling van verzoeken om detentiefasering
onder
de taakomschrijving van het b.s.d. valt. De klacht valt derhalve onder het bereik van artikel 60 van de Pbw.
De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter derhalve vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

De beroepscommissie neemt als vaststaand aan dat klager op 9 juli 2013 een verzoek om detentiefasering heeft ingediend bij het b.s.d. Eveneens wordt als vaststaand aangenomen dat klager vanaf 9 oktober 2013 in aanmerking kwam voor detentiefasering en
dat de selectiefunctionaris op 7 oktober 2013 een beslissing heeft genomen. Onder deze omstandigheden is het de beroepscommissie onvoldoende gebleken dat er sprake is geweest van nalatig handelen door het b.s.d. Evenmin is gebleken dat klager ongemak
heeft ondervonden van de handelwijze van het b.s.d., nu overplaatsing naar een z.b.b.i. in ieder geval niet voor 9 oktober 2013 gerealiseerd kon worden. De beroepscommissie verklaart het beklag derhalve ongegrond.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. F.G. Bauduin en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
M. van Eijk, secretaris, op 28 februari 2014

secretaris voorzitter

Naar boven