Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0451/SGB, 19 februari 2014, schorsing
Uitspraakdatum:19-02-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer : 14/451/SGB
Betreft : [verzoeker] datum: 19 februari 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. B.J.W. Tijkotte, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 73, vierde lid, juncto artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de selectiefunctionaris van 5 februari 2014 tot overplaatsing van verzoeker vanuit de
zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de locatie Westlinge naar de gevangenis, met een normaal beveiligingsniveau, van de p.i. Almere.

De voorzitter heeft voorts kennis genomen van het bezwaarschrift van 7 februari 2014, de beslissing op het bezwaarschrift van 12 februari 2014, het op 17 februari 2014 tegen de beslissing van de selectiefunctionaris ingediende beroepschrift, alsmede
van
de schriftelijke inlichtingen van de selectiefunctionaris van 18 februari 2014.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van een verzoek om schorsing van een beslissing van de selectiefunctionaris slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde
is daarom slechts de vraag of de beslissing van de selectiefunctionaris is genomen in strijd met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de beslissing
van de selectiefunctionaris. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Uit het door de selectiefunctionaris overgelegde selectieadvies blijkt het volgende. Verzoeker is van 24 januari 2014 tot 26 januari 2014 op verlof geweest. Na terugkomst van dit verlof is, op
26 januari 2014, bij verzoeker een urinecontrole afgenomen. Uit zowel de uitslag van de urinecontrole (552 ng/ml) als de uitslag van het herhalingsonderzoek (545 ng/ml) blijkt dat verzoeker positief heeft getest op het gebruik van cocaïne. Naar het
voorlopig oordeel van de voorzitter wordt uit de inlichtingen van de selectiefunctionaris, daaronder begrepen het selectieadvies, voldoende aannemelijk dat verzoeker cocaïne heeft gebruikt tijdens zijn verlof.

De voorzitter acht voorts, op basis van de overgelegde stukken, onvoldoende aannemelijk geworden dat bij de uitvoering van de urinecontrole de procedure zoals voorgeschreven in artikel 3, vijfde lid, van de Regeling Urinecontrole penitentiaire
inrichtingen niet is nageleefd. De enkele stelling van verzoeker dat het urinemonster niet in zijn bijzijn is gelabeld waardoor niet uit te sluiten valt dat de uitslag van de urinecontrole onjuist is, kan alleen al niet tot een ander voorlopig oordeel
leiden nu deze stelling niet nader is onderbouwd; zo is geen aanvraagformulier overgelegd waaruit blijkt dat verzoeker niet heeft getekend voor een juiste uitvoering van de procedure.

In het ‘Drugsontmoedigingsbeleid in penitentiaire inrichtingen’ is bepaald dat bij harddrugsgebruik directe terugplaatsing naar een gesloten inrichting volgt. Gelet op het vorenstaande heeft de selectiefunctionaris naar het voorlopig oordeel van de
voorzitter in redelijkheid tot de bestreden beslissing kunnen komen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris op 19 februari 2014

secretaris voorzitter

Naar boven