Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0285/GA, 4 maart 2014, beroep
Uitspraakdatum:04-03-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/285/GA

betreft: [klager] datum: 4 maart 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 27 januari 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voornoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Namens de beroepscommissie is het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage opgevraagd waarin klager is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding wegens het meermalen plegen van oplichting. Dit vonnis is op 27 februari 2014 bij het secretariaat van de
Raad binnengekomen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager kon door omstandigheden niet aan zijn betaalverplichtingen – ter zake van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen – aan het Centraal Justitieel
Incassobureau (CJIB) voldoen. In eerste instantie is er door zijn werkgever een vergissing gemaakt. De tweede keer dat klager niet betaalde had te maken met een periode dat klager in het buitenland naar werk zocht. Hieruit kan niet de conclusie worden
getrokken dat klager zijn afspraken niet nakomt. Tegen de opgelegde disciplinaire straf voor misleiding van het personeel is klager in beklag gegaan. Nu de beklagcommissie klagers klacht gegrond heeft verklaard, kan ook dit feit niet aan klager worden
tegengeworpen.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep gehandhaafd.

3. De beoordeling
Klager is veroordeeld tot, onder meer, het betalen van een schadevergoeding aan zijn slachtoffers wegens oplichting. Vanwege het niet voldoen aan deze verplichtingen zit klager een vervangende hechtenis van 150 dagen uit. De einddatum van klagers
detentie valt op 14 maart 2014.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

De voorwaarden voor algemeen verlof zijn opgenomen in artikel 14 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Ingevolge het eerste lid van dit artikel komt een gedetineerde eerst voor algemeen verlof in aanmerking wanneer hij, al
dan niet onherroepelijk, is veroordeeld tot een vrijheidsstraf. Ingevolge artikel 1 onder s van de Pbw wordt onder het begrip vrijheidsstraf verstaan: gevangenisstraf, (vervangende) hechtenis, militaire detentie en (vervangende) jeugddetentie. In de
toelichting op dit artikel staat: “Het begrip vrijheidsstraf is limitatief van aard. Hieronder vallen in het bestek van deze wet, voor zover hier van belang: (vervangende) hechtenis (artikel 9, eerste lid, onder a 2 en artikel 24c WvSr).” Gelet hierop
valt de vervangende hechtenis die is opgelegd bij de uitspraak tot betaling van een schadevergoedingsmaatregel onder het begrip vrijheidsstraf zoals bedoeld in de Pbw. Klager komt gelet op het vorenstaande in aanmerking voor algemeen verlof.

De directeur heeft klagers verzoek tot verlof afgewezen op de grond dat klager niet betrouwbaar is gebleken met betrekking tot het nakomen van afspraken. Hieraan heeft zij ten grondslag gelegd dat klager niet heeft voldaan aan zijn
betalingsverplichtingen bij het CJIB en een aan klager opgelegde disciplinaire straf wegens het misleiden van het personeel.

Met betrekking tot het niet voldoen aan de betalingsverplichting door klager, stelt de beroepscommissie vast dat dit ziet op gedragingen van klager welke hebben plaatsgehad voorafgaand aan zijn detentie. Dergelijke gedragingen leveren geen zelfstandige
afwijzingsgrond op als bedoeld in artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Nu de klacht tegen de disciplinaire straf wegens het misleiden van het personeel door de beklagcommissie gegrond is verklaard, kan ook deze
niet ten grondslag worden gelegd aan de afwijzing van klagers verzoek tot verlof.
De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de bestreden beslissing van 30 december 2013 onvoldoende gemotiveerd is. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog
gegrond worden verklaard.

Gebleken is dat klagers detentie op 14 maart 2014 zal eindigen. Klager heeft om die reden geen belang bij een nieuw te nemen beslissing nu een eventueel toe te kennen verlof niet uitvoerbaar meer is. De beroepscommissie zal om die reden volstaan met de
toekenning van een financiële tegemoetkoming aan klager en zal die vaststellen op € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van de bestreden beslissing. Zij bepaalt de aan klager
toekomende
tegemoetkoming op € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. G.L.M. Urbanus, leden, in tegenwoordigheid van
mr. T. Nauta, secretaris, op 4 maart 2014

secretaris voorzitter

Naar boven