Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0032/GA, 24 februari 2014, beroep
Uitspraakdatum:24-02-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/32/GA

betreft: [klager] datum: 24 februari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Zuid van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Arnhem,

gericht tegen een uitspraak van 20 december 2013 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft klager in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag – voor zover in beroep aan de orde – betreft de afwijzing van een verzoek om algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag in zoverre gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Hoewel op zich juist is dat de door de directeur omschreven houding van klager binnen de inrichting geen weigeringsgrond betreft als genoemd in
artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling), kan houding en gedrag van een gedetineerde aanleiding zijn voor de afwijzing van een verzoek om algemeen verlof. De directeur verwijst daarbij naar het bepaalde in
artikel 18 van de Regeling. Klager heeft in de inrichting negatief en dwingend gedrag laten zien terwijl daar ook sprake van was in de inrichting waar klager eerder verbleef (de locatie De Berg). Klager heeft kort voor zijn overplaatsing naar de
locatie
Zuid een disciplinaire straf opgelegd gekregen voor uitschelden van een personeelslid en kort nadien is in zijn verblijfsruimte contrabande aangetroffen. Uit een en ander kan worden afgeleid dat klager inrichtingsafspraken niet nakomt. De afwijzing van
het verzoek om verlof was daarnaast ook gebaseerd op het gevaar voor maatschappelijke onrust en het risico van ongewenste confrontatie met slachtoffers of anderszins betrokkenen bij het door hem gepleegde misdrijf. Om die redenen heeft het openbaar
ministerie (OM) negatief geadviseerd. Daarbij is nog opgemerkt dat het jeugdige slachtoffers betrof.
Volgens de directeur moeten deze belangen zwaarder wegen dan klagers belang bij zijn voorbereiding op een terugkeer in de samenleving.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
De directeur heeft gesteld dat er sprake is van gebleken onbetrouwbaarheid bij het nakomen van afspraken. Dit kan een weigeringsgrond voor verlof opleveren.De stelling van de directeur dat klager negatief en dwingend gedrag heeft vertoond in de
inrichting, heeft hij echter niet onderbouwd met feitelijke gedragingen van klager. Daardoor kan niet worden nagegaan of het gedrag van klager in de inrichting een weigeringsgrond voor verlof oplevert. De omstandigheid dat klager in maart 2013, in een
andere inrichting, kort voor zijn overplaatsing naar de locatie Zuid, twee keer disciplinair is gestraft, levert op zichzelf, gelet op het tijdsverloop en de nog relatief kort durende detentie van klager, onvoldoende grond op voor afwijzing van het
verlof. Voor zover door de directeur is aangevoerd dat het verlof daarnaast is afgewezen in verband met de vrees voor ongewenste confrontatie van slachtoffers of anderszins betrokkenen bij het door klager gepleegde misdrijf, de vrees voor
maatschappelijke onrust en de omstandigheid dat het jeugdige slachtoffers betreft, geldt dat deze gronden weliswaar zijn aangevoerd door het OM, maar dat in diens advies enige feitelijke onderbouwing ontbreekt.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven