Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0463/SGA, 19 februari 2014, schorsing
Uitspraakdatum:19-02-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/463/SGA
Betreft :[verzoeker] datum: 19 februari 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 13 februari 2014, inhoudende de verlenging van een opgelegde
verplichting tot het ondergaan van een geneeskundige a-behandeling als bedoeld in artikel 46d onder a van de Pbw(dwangmedicatie), ingaande op 13 februari 2014 en eindigend op 13 mei 2014..

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van eenberoepschrift van 14 februari 2014 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 19 februari 2014.

1. De beoordeling
Ten aanzien van de ontvankelijkheid:
Vast staat dat bij de beroepscommissie een beroepschrift in behandeling is (met kenmerk 14/464/GA) met betrekking tot de thans onderhavige beslissing. Nu de beroepscommissie daarin nog geen beslissing heeft genomen en vooralsnog onduidelijk is of tegen
een beslissing tot verlenging van de dwangmedicatie rechtstreeks beroep dan wel eerst beklag kan worden ingesteld, acht de voorzitter verzoeker vooralsnog ontvankelijk in zijn verzoek.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van de onderhavige beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht
en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing
van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder begrepen de verklaringen van de behandelend psychiater van 13 januari 2014 en de
onafhankelijk psychiater van 15 januari 2014, is – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – voldoende aannemelijk dat er ook thans nog een noodzaak bestaat voor de toepassing van dwangmedicatie bij verzoeker. Het verzoek zal daarom worden
afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 19 februari 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven