Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/0230/GV, 28 januari 2002, beroep
Uitspraakdatum:28-01-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/2230/GV

betreft: [klager] datum: 28 januari 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 7 december 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mw.Wernaart-van den Hurk, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 4 december 2001 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Het gaat om hooguit 1 tot 2 dagen voor de doop van zijn zoontje en ondersteuning van zijn vrouw. Dit is voor hen van zeer groot belang. Klager zal zeker nergens anders naar toe gaan, dan naar zijn vrouw en kind in zijn eigen huis.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft strafonderbreking verzocht voor de doop van zijn zoon en om zijn vrouw in de thuissituatie te kunnen ondersteunen. De Minister heeft niet voldoende aanleiding kunnen vinden om aan dit verzoek te voldoen. De situatie vanklagers vrouw hangt nauw samen met zijn detentie. Het bijwonen van de doop van een kind vormt geen reden voor het verlenen van strafonderbreking volgens de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting.
De Minister heeft geconcludeerd dat het verlenen van onbegeleide bewegingsvrijheid aan klager, gelet op de negatieve adviezen van de politie en het openbaar ministerie, vanuit maatschappelijk belang nog niet aan de orde is. Klageris veroordeeld vanwege het plegen van een zeer ernstig levensdelict. Dit delict heeft destijds in de kleine gemeenschap van de gemeente Nuenen c.a. en omgeving veel maatschappelijke onrust en beroering veroorzaakt. In de media is erruime aandacht aan geschonken. Het is lange tijd onderwerp van gesprek geweest. Het risico dat bij het verlenen van strafonderbreking in het geval van klager grote maatschappelijke onrust zou kunnen ontstaan, moet dan ook hoogworden ingeschat. Dit vormt een contra-indicatie voor het verlenen van onbegeleide bewegingsvrijheid. Gelet op het vorenstaande en het strafrestant (de vermoedelijke v.i.-datum zal 5 september 2003 zijn) is de Minister tot deconclusie gekomen dat het belang van een ongestoord verloop van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf thans dient te prevaleren boven de belangen van klager.

Op klagers verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Vanuit de gevangenis De Geerhorst te Sittard is aangegeven dat klager goed functioneert binnen de inrichting. Zijn echtgenote lijdt onder de detentie, zij heeft symptomen van overbelasting. Ze wil graag dat klager de doop van zijnzoontje kan bijwonen. Het verzoek wordt ondersteund door de zus van klager, zijn schoonouders en de huisarts. Klager heeft in eerste instantie een verzoek om incidenteel verlof gedaan bij de directeur van de inrichting. Hij wil allemogelijkheden voor het tijdelijk verlaten van de inrichting benutten en verzoekt thans om strafonderbreking voor de duur van een weekend.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket te ’s-Hertogenbosch heeft naar aanleiding van het verzoek om incidenteel verlof aangegeven dat hiertegen bezwaar bestaat, gelet op de ernst van het delict en de duur van het strafrestant.
De politie Brabant Zuid-Oost heeft aangegeven dat het door klager gepleegde delict (hij heeft zijn moeder om het leven gebracht) destijds in de kleine gemeenschap van de gemeente Nuenen c.a. en omgeving veel maatschappelijke onrusten beroering heeft veroorzaakt. In de media is ruime aandacht aan het delict geschonken. Het is lange tijd onderwerp van gesprek geweest. Gezien de ernst van het delict zou een eventuele strafonderbreking veel maatschappelijk onrusttot gevolg hebben. De Minister wordt dringend geadviseerd de aanvraag voor strafonderbreking niet te honoreren.
De medisch adviseur bij het ministerie van justitie heeft nadere medische informatie omtrent klagers echtgenote ingewonnen. Hieruit bleek dat zij zich lang staande heeft gehouden en nooit eerder bij de huisarts heeft geklaagd overhaar situatie, maar dat zij het nu steeds moeilijker krijgt wat met veel klachten gepaard gaat. Er is zonder meer sprake van een dreigende compensatie. Bovendien gaat het met haar ouders ook bergafwaarts. Om weer enige stabiliteitin de thuissituatie te krijgen, adviseert de medisch adviseur het verzoek om enkele dagen strafonderbreking in te willigen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek terzake van doodslag. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 5 september 2003.

Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden dat niet kan worden volstaan meteen andere vorm van verlof.
Op grond van artikel 36 juncto artikel 23 van de Regeling kan strafonderbreking onder meer worden verleend voor een bezoek aan een in ernstige psychische nood verkerende levenspartner.

De beroepscommissie is van oordeel dat het bijwonen van de doop van een kind in dit geval niet de bijzondere omstandigheid oplevert zoals bedoeld in artikel 34 van de Regeling.
Ten aanzien van het aangevoerde met betrekking tot de situatie van klagers echtgenote overweegt zij dat hoewel er, gelet op het advies van de medisch adviseur, termen aanwezig zijn voor toekenning van strafonderbreking, hiertegencontra-indicaties bestaan. De advocaat-generaal en de politie hebben ernstige bezwaren tegen toekenning van strafonderbreking aan klager. Gelet op het gegeven dat het delict erg in de aandacht heeft gestaan, het slachtoffer in nauwerelatie met klager stond en hij de strafonderbreking in de omgeving van de plaats delict wenst door te brengen, is er groot gevaar voor maatschappelijke onrust. Derhalve is de afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot hettijdelijk verlaten van de inrichting niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder i van de Regeling, evenmin alsonredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 28 januari 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven