Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/4367/GV, 6 februari 2014, beroep
Uitspraakdatum:06-02-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/4367/GV

betreft: [klager] datum: 6 februari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Verschuren, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 2 januari 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Van klagers raadsman is op 23 januari 2014 een nadere reactie
ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers verzoek om algemeen verlof is eerder op 20 september 2013 geweigerd. Het hiertegen ingestelde beroep is op 18 november 2013 (nummer: 13/3194/GV) gegrond verklaard. De Staatssecretaris is
opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen. Toen de raadsman na vier weken informeerde naar het uitblijven van een nieuwe beslissing, bleek dat de zaak "op de plank was gelegd." Tot klagers verbazing is het verzoek opnieuw afgewezen,
waarbij nieuwe gronden zijn aangevoerd. Klager zou niet meer over een aanvaardbaar verlofadres beschikken. Dit verlofadres is hetzelfde adres als in de vorige aanvraag. Toen is met geen woord gerept over de onaanvaardbaarheid van het verlofadres.
Tevens
zouden afspraken slecht zijn nagekomen. Volstrekt onduidelijk blijft waarop gedoeld wordt. Indien het verbreken van de stroomverbinding in verband met het elektronisch toezicht wordt bedoeld, is dit in strijd met de eerdere uitspraak van de
beroepscommissie. Dit mag geen rol spelen in de beoordeling omdat hiermee geen enkele voorwaarde is overtreden.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Na de uitspraak van de beroepscommissie van 18 november 2013 is de inrichting verzocht om een aanvullende rapportage teneinde te beoordelen of er nog zaken zijn die van invloed
kunnen zijn op de te nemen beslissing. Het uitgebreide advies van de inrichting gaf aanleiding het verlof wederom af te wijzen op grond van artikel 4, onder d, e, g, i en j van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling).
Klager beschikt niet over een aanvaardbaar verlofadres. Bij het eerste bezoek van de wijkagent op 28 augustus 2013 bleek niemand op het verlofadres aanwezig en kon derhalve geen onderzoek worden verricht. Bij een volgend bezoek bleek de familie op de
hoogte te zijn van het bezoek, maar de vrouw des huizes kon geen personalia van klager noemen. In de woning woont een gezin met man, vrouw en twee kinderen en tevens opa en oma. In een kleine zijkamer, die geheel vol stond met spullen, zou klager
moeten
verblijven. Gezien het feit dat er weinig ruimte in de woning is en er ook twee minderjarige kinderen verblijven, acht de wijkagent het niet wenselijk dat klager daar gaat verblijven.
Klager toont zeer labiel gedrag. Hij dreigt mensen te vermoorden zodra hij een psychose heeft. Dit is een gevaar als klager de inrichting mag verlaten. Hij komt onvoorspelbaar over en is niet evenwichtig. Gelet op het feit dat er slachtoffers zijn, is
het risico bij verlofverlening te groot.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het Openbaar Ministerie adviseert positief mits het verlof onder begeleiding plaatsvindt en een confrontatie met
slachtoffers wordt vermeden. Klager dient zich derhalve niet op te houden of te begeven naar Den Haag. De politie adviseert negatief ten aanzien van het verlofadres.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twaalf jaar met aftrek, wegens moord. Aansluitend dient hij een subsidiaire hechtenis van twee dagen te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 17 juni 2014.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

In haar uitspraak van 18 november 2013 met nummer 13/3194/GV heeft de beroepscommissie het eerder door klager ingediende beroep gegrond verklaard en na vernietiging van de beslissing de Staatssecretaris opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. In de
nieuwe beslissing wordt onder verwijzing naar artikel 4 van de Regeling het verzoek wederom afgewezen.

Artikel 4 van de Regeling bepaalt – voor zover hier van belang – het volgende:
“Het verlof wordt geweigerd in geval van:
(...)
d. gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken;
e. risico voor een ongestoord verlof als gevolg van de gestoorde of agressieve persoonlijkheid van de gedetineerde;
(...)
g. risico van ongewenste confrontatie met slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij het door de gedetineerde gepleegde misdrijf;
(...)
i. risico van maatschappelijke onrust;
j. het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres;
(...)”.

In de Nota van toelichting bij dit artikel is bepaald dat de weigeringsgronden betrekking hebben op vrees voor verstoring van de orde en de veiligheid, hetzij in de inrichting, hetzij in de maatschappij (Stcrt. 1998, nr 247, p. 22).

Met betrekking tot de hiervoor genoemde weigeringsgrond onder d. heeft de Staatssecretaris onvoldoende toegelicht op grond waarvan hij tot deze conclusie komt. De beroepscommissie gaat gelet op haar eerdere uitspraak van 18 november 2013 er vanuit dat
de Staatssecretaris niet doelt op de incidenten van 1 en 2 juni 2013. Uit het inrichtingsadvies van 23 december 2013 komt naar voren dat aan klager meerdere malen een ordemaatregel of disciplinaire straf is opgelegd. Dergelijke feiten kunnen een
weigering van verlof rechtvaardigen, doch een toelichting van de directeur of selectiefunctionaris waaruit blijkt dat op grond van deze feiten gevreesd moet worden dat klager tijdens het verlof afspraken niet zal nagekomen, ontbreekt.
Met betrekking tot de hiervoor genoemde weigeringsgrond onder e. blijkt onvoldoende uit de stukken dat de gestoorde of agressieve persoonlijkheid van klager een contra-indicatie oplevert voor verlofverlening. Bij de stukken ontbreekt een advies van de
inrichtingspsychiater of het psychomedisch overleg (PMO) waaruit dit zou kunnen blijken. In het inrichtingsadvies wordt een beschrijving gegeven van klagers psychopathologie, doch een inschatting van het risico gedurende een verlof wordt niet gegeven.
Met betrekking tot de hiervoor genoemde weigeringsgrond onder g begrijpt de beroepscommissie uit het advies van het Openbaar Ministerie dat een slachtofferconfrontatie kan worden voorkomen als klager zich niet begeeft naar Den Haag. Het door klager
gekozen verlofadres bevindt zich in Delft, zodat deze door de Staatssecretaris aangevoerde grond onvoldoende grond vormt de verlofaanvraag te weigeren.
In het licht van het vorenstaande is ook de weigeringsgrond onder i. naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende toegelicht.
Met betrekking tot de hiervoor genoemde weigeringsgrond onder j begrijpt de beroepscommissie dat de politie negatief adviseert vanwege de te kleine ruimte in de woning op het verlofadres. De beroepscommissie is van oordeel dat het enkele bezwaar van de
politie omtrent de grootte van de woonruimte onvoldoende zwaarwegend is de verlofaanvraag af te wijzen, temeer nu een kleine woonruimte nog geen vrees oplevert voor verstoring van de orde en de veiligheid in de maatschappij. Dit is anders als vanwege
de
persoonlijkheid van klager een dergelijke vrees moet worden aangenomen. Dit zou kunnen blijken uit een advies van de inrichtingspsychiater of het PMO.

Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden kan de beroepscommissie zich voorstellen dat voor de eerste keer een kort durend verlof wordt verleend.

Gelet op het vorenstaande kan de beslissing van de Staatssecretaris wegens een motiveringsgebrek niet in stand blijven. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal worden vernietigd. De Staatssecretaris zal worden
opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 6 februari 2014

secretaris voorzitter

Naar boven