Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3906/GA, 10 februari 2014, beroep
Uitspraakdatum:10-02-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3906/GA

betreft: [klager] datum: 10 februari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Skála, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 1 november 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op 16 en 17 januari 2014 zijn nadere reacties van
de
directeur en klagers raadsman ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de verplichting om naar de arbeid te gaan en het insluiten van klager op cel gedurende de arbeid ondanks het feit dat hij arbeidsongeschikt is.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. De behandeling van de klacht door de beklagrechter heeft langer geduurd dan in de Pbw is toegestaan. Klager is ten onrechte niet door de beklagrechter
gehoord, waardoor hij niet heeft kunnen aantonen dat hij geen misbruik maakt van het beklagrecht en om zijn klacht nader te onderbouwen. Er zijn geen medische stukken opgevraagd bij medische instanties, zoals huisarts en ziekenhuis. De medische dienst
beschikte daardoor niet over de juiste informatie. Hier komt bij dat de medische dienst niet in staat is tot het maken van röntgenfoto’s. Klager had adequaat moeten worden onderzocht in een ziekenhuis, alwaar zijn arbeidsongeschiktheid zou zijn
bevestigd. De medische dienst heeft op geen enkele wijze een adequaat medisch onderzoek verricht. Uit de overgelegde bewijsstukken blijkt dat er wel degelijk sprake is van ernstig rugletsel als gevolg waarvan hij arbeidsongeschikt is. Klager had
derhalve arbeidsongeschikt moeten worden verklaard. De medische dienst heeft verklaard dat klager van de directeur niet arbeidsongeschikt mag worden verklaard. De medische dienst is door de directeur gedwongen klager arbeidsgeschikt te verklaren. De
medische dienst heeft nog altijd niets met de klachten van klager gedaan.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep als volgt toegelicht. Gezien de grote hoeveelheid klachten van klager en het belang van een correcte afhandeling was het niet mogelijk de klachten zo spoedig
mogelijk te reageren. Er is geen reden de klacht gegrond te verklaren. Klager heeft gesproken met zowel de maandcommissaris als de voorzitter van de beklagcommissie. Voorts is hij gehoord door zijn mentor en het afdelingshoofd. Klager heeft bij de
maandcommissaris aangegeven dat zijn klachtenlawine moet worden gezien als een protestactie tegen zijn behandeling. Dit blijkt ook uit een notitie van de maandcommissaris. Misbruik van beklagrecht moet worden aangenomen op grond van het feit dat klager
vele ongefundeerde klachten heeft ingediend. Klager had redelijkerwijs kunnen weten dat op grond van artikel 61, derde lid, van de Pbw de klacht zo nauwkeurig mogelijk moet worden vermeld. Voor medische klachten geldt een andere procedure.

3. De beoordeling
De Pbw verbindt geen gevolgen aan de overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van de Pbw voor het doen van een uitspraak op het beklag door de beklagrechter. Tevens biedt artikel 64, eerste lid, van de Pbw de beklagrechter
de
mogelijkheid aanstonds en dus zonder een mondelinge behandeling van de klacht op het beklag te beslissen. Klagers stellingen hieromtrent kunnen derhalve niet tot gegrondheid van het beroep leiden.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. De beroepscommissie merkt hierbij nog het volgende op.

Op grond van artikel 47, derde lid, van de Pbw is de gedetineerde verplicht de hem door de directeur opgedragen arbeid te verrichten. De directeur stelt in zijn verweerschrift van 20 september 2013 dat klager door de inrichtingsarts geschikt is
bevonden
om te gaan werken. In de penitentiaire praktijk is het gebruikelijk dat de inrichtingsarts bepaalt of een gedetineerde geschikt is voor de in de inrichting aangeboden arbeid. Arbeid in een penitentiaire inrichting heeft niet hetzelfde karakter of
functie als arbeid buiten de inrichting. In detentie wordt arbeid aangeboden om de gedetineerde een zinvolle dagbesteding te bieden. Tegen deze achtergrond ligt het niet voor de hand deze beslissing elders te leggen. Nu klager arbeidsgeschikt is
bevonden kan de beslissing van de directeur om klager, nu hij niet wenst deel te nemen aan de arbeid, tijdens het arbeidsblok in te sluiten op zijn cel niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. F.G. Bauduin en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 10 februari 2014

secretaris voorzitter

Naar boven