Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2638/GA, 18 februari 2014, beroep
Uitspraakdatum:18-02-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2638/GA

betreft: [klager] datum: 18 februari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.M. Altena-Staalenhoef, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 8 augustus 2013 van de beklagcommissie bij het justitieel complex Schiphol-West te Oude Meer,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 december 2013, gehouden in de penitentiaire inrichting Amsterdam Over-Amstel, is de [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij het justitieel complex Schiphol-West, gehoord.
Klager, van wie geen verblijfplaats bekend is, is niet ter zitting verschenen.
Klagers raadsvrouw voornoemd, heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn om ter zitting van de beroepscommissie aanwezig te zijn en heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep.
De voorzitter van de beroepscommissie heeft medegedeeld dat het verzoek om aanhouding niet zal worden toegewezen, maar dat van hetgeen door de plaatsvervangend vestigingsdirecteur ter zitting is verklaard een verslag zal worden opgemaakt welke aan
partijen zal worden toegezonden en waarop klagers raadsvrouw binnen een termijn van 10 dagen mag reageren.
Op het op 27 januari 2014 aan haar toegezonden verslag is geen reactie gekomen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel, wegens opstandig gedrag.

De beklagcommissie heeft het beklag formeel gegrond verklaard en klager een tegemoetkoming van € 5,= toegekend en het beklag voor het overige ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het beroep is gericht tegen de materiële ongegondverklaring van het beklag.
Er is niet ingegaan op de verklaringen die door klager genoemd zijn ten tijde van de zitting van de beklagcommissie en waarvan klager heeft aangegeven deze ook te willen overleggen. Klager heeft verschillende verklaringen van medegedetineerden die
aantonen dat de verklaringen van de directeur almede de bewaker onjuist zijn.
Klager bevond zich ten tijde van het incident niet op de afdeling maar in zijn eigen kamer en was aan het slapen. Dit wordt bevestigd door meerdere medegedetineerden die verklaren klager niet op de afdeling te hebben gezien voor, tijdens of na het
incident.
Klager heeft ook niet tegen zijn celdeur aan staan bonken. In de strafcel was klager wel opstandig, maar dit kwam omdat hij vond dat hij ten onrechte gestraft was.
Klager is van mening dat de camerabeelden langer bewaard hadden moeten blijven. Door deze beelden op voorhand te vernietigen is zijn bewijspositie zwakker gemaakt.
Niet vast staat dat een detentietoezichthouder klager gezien heeft; het kan immers zijn dat hij een andere persoon heeft gezien en er abusievelijk van uit gaat dat het klager was.

Door de plaatsvervangend vestigingsdirecteur is – zakelijk weergegeven – verklaard dat klager op de afdeling is gezien. De overgelegde verklaringen van medegedetineerden zijn anderhalve maand later opgemaakt.. De vraag is of zij daadwerkelijk wisten
waarvoor ze tekenden.
In het geval van een automutilatie moeten alle gedetineerden naar een verblijfsruimte, zodat de hulpdiensten ongestoord hun werk kunnen doen. Klager was echter zeer opstandig en aan het bonken op zijn celdeur. Ook schreeuwde hij om contact te zoeken
met
medegedetineerden.
Klager heeft gedurende zijn verblijf in de strafcel eten en drinken aangeboden gekregen. Hij gaf aan dat niet te willen hebben.

3. De beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat er op 19 april 2013 sprake was van een calamiteit op de afdeling, waarbij een ingeslotene zich automutileerde op het zogenaamde vlak. Iedereen kreeg conform het in het justitieel complex
geldende beleid de opdracht naar zijn cel te gaan om rust te creëren op de afdeling en om de medische dienst de ruimte en de mogelijkheid te geven hun werkzaamheden te verrichten. Aannemelijk is geworden dat klager zich tijdens het insluiten opstandig
heeft gedragen en daarna hevig op zijn celdeur heeft gebonkt en heeft geschreeuwd naar mede-ingeslotenen. De op 2 juni 2013 opgestelde en eensluidende verklaringen van medegedetineerden maken dit niet anders nu onvoldoende aannemelijk is dat de
medegedetineerden na anderhalve maand zich nog een exact beeld van de situatie konden vormen. De beroepscommissie hecht derhalve geen waarde aan deze verklaringen die bovendien eensluidend zijn en in de Nederlandse taal zijn opgesteld waarbij het de
vraag is of de ondertekenaars zich ten volle bewust zijn geweest van de inhoud en de strekking van de verklaringen.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep tegen de materiële ongegrondverklaring ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 18 februari 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven