Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1011/TP, 7 augustus 2002, beroep
Uitspraakdatum:07-08-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1011/TP

betreft: [klager] datum: 7 augustus 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 22 mei 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 18 mei 2002 verlengd tot en met 15 augustus 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 26 juni 2001 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 21 augustus 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) De Marwei teLeeuwarden.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 28 januari 2002 besloten tot plaatsing van klager in het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug (hierna: Veldzicht). Klager is op 23 mei 2002 in die inrichting geplaatst.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de verlenging van de passantentermijn omdat ten tijde van deze verlenging door de Raad nog geen beslissing was genomen over de vorige verlenging en klagertotaal onrechtvaardig vast zit. Het probleem dat er geen plaats is in een tbs-kliniek kan niet op klager worden afgewenteld. Zes weken geleden is aan klager toegezegd dat hij snel zou worden geplaatst in een tbs-kliniek. Klager wiloveral aan meewerken. De rechter heeft bij de uitspraak in klagers strafzaak toegezegd dat klager zo snel mogelijk behandeld zou worden. Klager vindt een verblijf van in totaal 21 maanden in een h.v.b. niet passend voor een patiënt.Dit leidt eerder tot afbraak dan tot opbouw van zijn geestelijke gezondheid. Klager zou tot zijn plaatsing in een tbs-kliniek kunnen wachten in een psychiatrische instelling. Ook kan hij DNA afstaan en worden geplaatst in een openof half open inrichting met of zonder elektronisch toezicht.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Het beroep zal formeel ongegrond zijn, nu klager tijdig is gehoord en de verlengingsbeslissing tijdig aan hem is meegedeeld en uitgereikt.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager 9 maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk enonbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat klager, die op een gewone afdeling vaneen h.v.b. verbleef, met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalendaaromtrent ontvangen. Omdat klager op 23 mei 2002 in Veldzicht is geplaatst heeft de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) geen medische verklaring kunnen uitbrengen omtrent de vraag of voortgezet verblijf in een h.v.b.verantwoord was met het oog op klagers psychische conditie.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een huis van bewaring was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging vanalle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Door de FPD is geen verklaring uitgebracht omtrent de vraag of een voortgezet verblijf van klager in een h.v.b. verantwoord was met het oog op klagers psychische conditie omdat klager inmiddels met ingang van 23 mei 2002 isgeplaatst in een tbs-kliniek. Nu er geen signalen uit het h.v.b., waar klager op een gewone afdeling verbleef, zijn ontvangen die er op zouden duiden dat er sprake was van detentieongeschiktheid gaat de beroepscommissie er vanuitdat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 18 mei 2002 tot 23 mei 2002, de datum van klagers plaatsing in een tbs-kliniek, niet in strijdis met de wet.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 7 augustus 2002

secretaris voorzitter

Naar boven