Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0116/GV, 23 januari 2014, beroep
Uitspraakdatum:23-01-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/116/GV

betreft: [klager] datum: 23 januari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.G.L. Bovens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 januari 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris en klagers raadsvrouw op 22 januari 2014 om nadere inlichtingen verzocht. Op dit verzoek is namens de Staatssecretaris en namens de raadsvrouw op 22 januari 2014 gereageerd. Een afschrift van deze reacties
is aan de wederpartij verzonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager verzoekt om strafonderbreking ten einde de begrafenis van zijn driejarige dochter op Aruba bij te wonen. De begrafenis stond gepland op 20 januari 2014, maar klagers
familie heeft de begrafenis, in afwachting van de beslissing, uitgesteld tot 22 januari 2014 (en eventueel tot 24 januari 2014). Het overlijden van zijn dochter heeft geresulteerd in psychische klachten. Hij heeft behoefte aan een passende rouwperiode
met zijn familie. Klager zou volgens de Staatssecretaris geen binding met Nederland hebben en hij zou geen bemoeienis met zijn dochter hebben. Voor zijn detentie woonde hij samen met zijn vriendin en dochter in Rotterdam. Op het moment dat klager werd
gedetineerd heeft zijn vriendin in overleg met hem besloten dat het voor klagers dochter beter is om naar Aruba terug te keren. Gedurende zijn detentie heeft klager meerdere malen per week telefonisch contact onderhouden met moeder en dochter. Het
klopt
dat hij zijn dochter niet heeft erkend, maar er is geen discussie dat hij de biologische vader is. Verwezen wordt naar verschillende documenten en foto’s waaruit blijkt dat klager zowel tijdens als na de zwangerschap de partner van de moeder was.
Klager
ontkent niet dat hij weleens positief heeft gescoord op het gebruik van softdrugs, maar daar staat tegenover dat hij de COVA-training goed heeft afgerond, in de inrichting als kapper werkzaam is en geen overlast heeft veroorzaakt. Hij komt thans in
aanmerking voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.). Diverse familieleden en vrienden van klager wonen in Nederland. Er bestaat geen risico op onttrekking. Ten aanzien van de openstaande strafzaak wijst klager op de
onschuldpresumptie en de omstandigheid dat het gaat om een zaak waarvoor volgens klager in de praktijk nimmer gevangenisstraf wordt opgelegd. Klager verwijst naar een brief van de moeder van zijn dochter en beroept zich op artikel 8 van het EVRM.

Op 22 januari 2014 is namens klager desgevraagd toegelicht dat – zakelijk weergegeven – dagelijks om 12.40 uur vanaf Schiphol een vlucht naar Aruba vertrekt. Tevens vertrekken dagelijks om 16.00 uur (lokale tijd) vanaf Aruba vluchten naar Amsterdam.
Klagers familie is bereid de reis voor klager te bekostigen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Klager heeft zijn dochter niet erkend en de binding met zijn dochter is volgens het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) minimaal. Daarbij
komt hij afspraken in de inrichting slecht na. Hij is diverse keren disciplinair gestraft voor het gebruik van drugs. Ook is sprake van een openstaande strafzaak. Klager kan tot één jaar gevangenisstraf worden veroordeeld wegens straatroof, openlijke
geweldpleging en het bezit van heroïne en cocaïne. Zijn zaak komt in maart van dit jaar voor. De Staatssecretaris acht de kans groot dat klager niet zal terugkeren in de inrichting. Klager heeft gelet op zijn reisgedrag, het feit dat zijn gezin op
Aruba
verblijft en het feit dat hij in Nederland niet is ingeschreven in de Gemeentelijke basis administratie (GBA), geen binding met Nederland. Klager geeft aan dat hij binnenkort kan faseren naar een z.b.b.i., maar gelet op zijn drugsgebruik is dat niet zo
aannemelijk. Klager is wegens het plegen van een ernstig delict veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf. Er is sprake van slachtoffers. Gelet hierop, de openstaande zaak, klagers gedrag in de inrichting en de grote kans dat klager niet zal
terugkeren,
heeft de Staatssecretaris besloten het verzoek af te wijzen.

Op 22 januari 2014 is namens de Staatssecretaris desgevraagd toegelicht dat – zakelijk weergegeven – afstemming met de Arubaanse autoriteiten ten einde terugkeer van klager naar Nederland te bewerkstelligen niet mogelijk is nu uitgezocht moet worden
welke instanties hierbij betrokken moeten worden, voor het verzochte thans geen werkafspraken en faciliteiten beschikbaar zijn en uitgezocht moet worden welk bevoegd gezag de eventuele verantwoordelijkheid kan dragen voor terugkeer van klager naar
Nederland. Eén en ander vergt afstemming en een nadere juridische onderbouwing. De tijdspanne is te kort voor het doen van gedegen onderzoek en het maken van passende afspraken.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager heeft meerdere malen positief gescoord bij urinecontroles. Hij heeft een openstaande strafzaak (straatroof,
openlijke geweldpleging en heroïne/cocaïne). Op 28 maart 2014 zal de zitting plaatsvinden. Klager heeft volgens de GBA geen vaste woon- of verblijfplaats. Hij lijkt geen binding met Nederland te hebben.
Het OM heeft negatief geadviseerd, omdat klager geen documenten heeft kunnen overleggen waaruit blijkt dat hij de biologische vader is, hij het kind niet heeft erkend en hij de afgelopen jaren niet betrokken is geweest bij de verzorging en opvoeding
ervan. Bovendien zijn de moeder en het kind gedurende klagers detentie naar Aruba vertrokken. Klager is in 2008 vanuit Aruba naar Nederland gekomen en hij is eind 2011 weer teruggekeerd naar Aruba om in april 2012 weer naar Nederland te komen. Na zijn
terugkeer is klager in een tijdsbestek van één maand tweemaal in aanraking gekomen met politie/justitie wegens geweldsdelicten. Naar aanleiding van de documenten waaruit zou blijken dat klager de biologische vader zou zijn, heeft het OM aangegeven dat
het advies negatief blijft.
Het verlofadres is geverifieerd, maar er is geen respons ontvangen.
De politie heeft zich van advies onthouden.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens poging tot doodslag. Aansluitend dient hij een vervangende hechtenis op grond van de Lex Mulder van in totaal 21 dagen te ondergaan. De einddatum van zijn detentie valt op of
omstreeks 27 oktober 2014.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van
verlof. Op grond van artikel 36 juncto artikel 24 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor het bijwonen van een uitvaart van een kind. Op grond van artikel 5, eerste lid, tweede volzin, van de Regeling kan de Minister in bijzondere
omstandigheden toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft. In de toelichting op dit artikel staat dat te denken valt aan gevallen waarin de levenspartner, een ouder of een kind van de gedetineerde
overleden is.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor twee of enkele weken om de begrafenis van zijn op 14 januari 2014 overleden driejarige dochtertje bij te wonen op Aruba. Daarnaast heeft hij behoefte aan een passende rouwperiode met zijn familie. De
beroepscommissie overweegt dat evident is dat klager belang heeft bij strafonderbreking. In dit geval dient dan ook een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds klagers belang om afscheid te kunnen nemen van zijn overleden dochtertje en anderzijds
het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde vrijheidstraf. Hierbij is met name het risico dat klager na een strafonderbreking niet in de inrichting zal terugkeren van belang.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is onvoldoende gebleken dat klager binding heeft met Nederland, nu hij niet is ingeschreven in de GBA en hij pas (weer) sinds april 2012 in Nederland verblijft. Verder is sprake van een openstaande strafzaak en
is in het advies vrijheden vermeld dat klager gemaakte afspraken in de inrichting slecht nakomt. Hij is meerdere keren disciplinair gestraft in verband met positieve urinecontroles. Voorts is niet gebleken dat klager beschikt over een aanvaardbaar
verlofadres. In het advies vrijheden is vermeld dat het verlofadres is geverifieerd, maar dat geen respons is ontvangen. De beroepscommissie acht, gelet op het voorgaande, voldoende omstandigheden aanwezig die het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat
klager na een strafonderbreking niet zal terugkeren. Nu bovendien uit de nadere inlichtingen van de Staatssecretaris is gebleken dat voornoemd risico in dit geval niet kan worden ondervangen door tijdig afspraken te maken met de Arubaanse autoriteiten
ten einde terugkeer van klager te faciliteren, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de Staatssecretaris, gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a., d. en j. van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk
kan worden aangemerkt. Klager wijst op de nadelige gevolgen van de afwijzing voor zijn ‘familylife’ als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Dit recht is echter niet absoluut en vrijheidsbeneming kan tot een ingrijpende maar daarmee nog niet
ongerechtvaardigde beperking daarvan leiden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. G.L.M. Urbanus, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 23 januari 2014

secretaris voorzitter

Naar boven