Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3370/GA, 29 januari 2014, beroep
Uitspraakdatum:29-01-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3370/GA

betreft: [klager] datum: 29 januari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 1 oktober 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Roermond,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 januari 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klager en, namens de directeur, [...], juridisch medewerker bij de locatie Roermond.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het aantreffen van een grote hoeveelheid contrabande in de verblijfsruimte.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het is voor klager een principiële kwestie. Klager is zes jaar gedetineerd geweest omdat hij zich indertijd niet aan de wet heeft gehouden. Hij heeft die straf inmiddels ondergaan. Klager is van mening dat ook de inrichting zich aan de regels dient te
houden. Klager heeft een disciplinaire straf gekregen voor de aanwezigheid van contrabande in zijn verblijfsruimte. Hij had onder andere van (meedenkend) personeel een extra kussen gekregen. Hem werd gevraagd hoe hij aan dat kussen kwam. Alle op de
betreffende lijst vermelde voorwerpen heeft klager in Roermond ‘verzameld’. Hij heeft ook eerder celcontroles gehad en toen bevonden die voorwerpen zich ook in zijn verblijfsruimte. Hem is nooit te kennen gegeven dat hij die voorwerpen niet voorhanden
mocht hebben en hij is toen daarvoor ook niet bestraft. De medicatie had klager moeten teruggeven, hij had die verstrekt gekregen voor tandpijn en migraine. De terpentine en aceton die bij klager op cel zijn aangetroffen had hij gekregen van
medewerkers
omdat hij voor medegedetineerden Playstations repareerde. Klager heeft dat bij de afhandeling van het verslag ook tegen de directeur gezegd. Klager is van mening dat het verslag aangezegd had moeten worden door de medewerker die ook de celcontrole
heeft
uitgevoerd, dat is niet gebeurd.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Niet bekend is of klager de voorwerpen al langer voorhanden had. In deze zaak is verslag opgemaakt omdat het een grote hoeveelheid voorwerpen betrof en omdat (niet toegestane) medicatie werd aangetroffen. Gedetineerden mogen alleen medicatie op cel
hebben als daarvoor toestemming is gegeven van de medische dienst. Mogelijk was een deel van de in verzoekers cel aangetroffen medicatie wel toegestaan. Vast staat in ieder geval dat voorwerpen die niet op de inventarislijst staan vermeld, waaronder de
terpentine en aceton, niet zijn toegestaan en als contrabande kunnen worden aangemerkt.

3. De beoordeling
Vast staat dat klager voorwerpen in zijn verblijfsruimte voorhanden heeft gehad die niet zijn toegestaan. Gelet daarop bestond er goede grond om een disciplinaire straf op te leggen.
Nu geenszins valt uit te sluiten dat klager reeds langere tijd met medeweten van de inrichtingsmedewerkers op zijn minst genomen een deel van die voorwerpen voorhanden heeft gehad en evenmin kan worden uitgesloten dat een deel van de als contrabande
aangemerkte voorwerpen met medewerking van het personeel op de cel is gekomen, had de directeur in dit geval kunnen volstaan met een disciplinaire straf van kortere duur.
Het verdient in het algemeen voorkeur dat de ambtenaar die een feit als bedoeld in art. 50, eerste lid, van de Pbw, constateert zelf verslag doet nadat hij aan de gedetineerde heeft aangezegd dat hij een verslag opmaakt. Immers op die wijze worden de
waarborgen die met het voorschrift worden beoogd als regel optimaal gerealiseerd. De aanzegging dient er enerzijds toe dat de ambtenaar zich er van vergewist of er daadwerkelijk sprake is van een tuchtrechtelijk vergrijp en anderzijds dat de
gedetineerde ervan op de hoogte geraakt dat hij van een dergelijk feit wordt beschuldigd en in verband daarmee in de gelegenheid is zijn procespositie te bepalen. Het verslag dient ertoe vast te leggen wat de ernst en aard van de beschuldiging is en
dient daarom een relaas van feiten en omstandigheden te bevatten. Het genoemde voorschrift dwingt er echter niet toe volledig uit te sluiten dat ambtenaren verslag doen van feiten die zij van horen zeggen hebben. Dat is slechts anders indien een
gedetineerde daardoor in zijn belangen wordt geschaad en dat kan in het bijzonder het geval zijn als hetgeen met aanzegging en verslag wordt beoogd niet wordt bereikt. In het onderhavige geval is niet aangevoerd dat klager in zijn belangen is geschaad
en dat is ook niet aannemelijk geworden. De beroepscommissie zal het beroepgelet op het voorgaande gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnoggegrond verklaren voor zover de disciplinaire straf langer heeft
geduurd dan drie dagen, met ongegrondverklaring van het beklag voor het overige.
De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 30,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart het beklag ongegrond ten aanzien van de oplegging van de disciplinaire straf en verklaart het beklag gegrond ten aanzien van de hoogte van
de
opgelegde disciplinaire straf, voor zover de duur daarvan de drie dagen heeft overstegen.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.M.L. Pattijn, MSM, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven