Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3931/GA, 31 januari 2014, beroep
Uitspraakdatum:31-01-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3931/GA

betreft: [klager] datum: 31 januari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B. van der Werf, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 28 november 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Breda

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de afwijzing van een verzoek om incidenteel verlof teneinde aanwezig te kunnen zijn bij de bevalling en voor kraambezoek.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Het beklag tegen de beslissing van de directeur is ongegrond verklaard omdat klager vluchtgevaarlijk zou zijn. De overige door de directeur opgenomen gronden voor zijn beslissing zijn als onvoldoende gemotiveerd beoordeeld. Het openbaar ministerie (OM)
heeft negatief geadviseerd. Klager betwist dat hij Nederland zou willen verlaten. Omtrent klager is geen GRIP-rapportage aanwezig. De verdenking dat hij zal vluchten naar Turkije wordt bestreden. Klager wordt in Turkije eveneens verdacht van het plegen
van strafbare feiten. Zijn verwachting is daarom dat hij aldaar direct zou worden aangehouden. Omdat de straffen daar veel hoger zijn en de detentieomstandigheden veel slechter zijn dan in Nederland, is het voor klager geen optie om naar Turkije te
vluchten. Klagers paspoorten en identiteitsdocumenten zijn in handen van justitie. Klagers echtgenote woont in Nederland en zijn eerste kind wordt geboren. Klager wil bij die geboorte en het opgroeien aanwezig zijn. Overigens heeft de officier van
justitie zich tegenover de raadsvrouw op het standpunt gesteld dat hij akkoord is met incidenteel verlof onder voorwaarden (bijvoorbeeld een broekstok). Niet blijkt van een ernstig vermoeden dat klager zich aan detentie zal onttrekken. Dit mag daarom
geen grond zijn voor een afwijzing van dat verzoek. De overige door de directeur voor de afwijzing opgevoerde gronden zijn onvoldoende feitelijk onderbouwden mogen daarom niet leiden tot een afwijzing van het verzoek om incidenteel verlof. Klager moet
in de gelegenheid worden gesteld aanwezig te zijn bij de geboorte van zijn eerste kind. Dat recht is niet voor niets gewaarborgd in artikel 8 van het EVRM, het recht op “family life”. Het beroep en beklag moeten daarom gegrond worden verklaard.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagrechter. Voorts is nog aangevoerd dat de officier van justitie op 3 december 2013 telefonisch aan de directeur te kennen heeft gegeven bij het oorspronkelijke negatieve advies ten aanzien van
de verlofverlening te blijven.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk
is. In de artikelen 23 tot en met 31 van de Regeling staat een aantal gevallen vermeld waarvoor incidenteel verlof verleend kan worden. De beroepscommissie merkt allereerst op dat dit geen uitputtende opsomming is maar dat ook andere gevallen
aanleiding
kunnen geven voor het verlenen van incidenteel verlof. Klager heeft verzocht om incidenteel verlof voor het bijwonen van de bevalling van de partner van klager, welke gebeurtenis plaats zou vinden omstreeks 8 december 2013. Gelet op de omstandigheid
dat
klager nauwe banden heeft met Turkije en gelet op de omstandigheid dat klager mogelijk wordt veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf, acht de beroepscommissie het gevaar voor onttrekking aan detentie bij een eventueel verlof niet ondenkbeeldig.
De omstandigheid dat klager ook in Turkije wordt vervolgd voor strafbare feiten, doet aan dat mogelijke vluchtgevaar niet af. Nu het (aannemelijk geachte) gevaar voor onttrekking aan detentie een van de in de Regeling tijdelijk verlaten van de
inrichting in artikel 4 genoemde weigeringsgronden is voor het verlenen van verlof, rechtvaardigt die grond de bestreden beslissing van de directeur. Het beroep is daarom ten aanzien van dit onderdeel van het beklag ongegrond.
Klager heeft daarnaast verzocht om verlof voor het brengen van een kraambezoek.
De beroepscommissie stelt voorop dat klager, die de vader van het kind is, een persoonlijk belang heeft om de moeder en het kind na de bevalling te bezoeken.
In de Regeling is evenwel bepaald dat incidenteel verlof voor het brengen van een kraambezoek in beginsel slechts is toegestaan binnen veertien dagen na de bevalling. Er wordt alleen een uitzondering gemaakt voor die gevallen waarin sprake is van
medische complicaties. Nu er vanuit moet worden gegaan dat de hiervoor genoemde termijn inmiddels is verstreken en medische complicaties niet aangevoerd zijn, kan klager voor incidenteel verlof om die reden niet (meer) in aanmerking komen. Dat geldt
temeer nu voldoende aannemelijk wordt geacht dat moeder en kind klager (inmiddels) kunnen bezoeken in de inrichting. Ook het beroep ten aanzien van dit onderdeel van het beklag is daarom ongegrond.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom niet leiden tot een andere uitspraak dan die van de beklagrechter en die uitspraak zal daarom worden bevestigd, met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond, bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven