nummer: 13/3016/GA
betreft: [klager] datum: 30 januari 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwaag/Hoorn te Hoorn,
gericht tegen een uitspraak van 27 augustus 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 16 december 2013, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Zwaag/Hoorn gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag, voor zover in beroep aan de orde (2013/119), betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het niet verschaffen van opheldering wie verantwoordelijk was voor mogelijke
contrabande op cel.
De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming toegekend van
€ 22,50 op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De plaatsvervangend vestigingsdirecteur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op de cel van klager en zijn medegedetineerde is een pak water aangetroffen met daarin stukjes fruit en brood. Dat rechtvaardigde de veronderstelling dat getracht werd op cel alcohol te maken. Omdat beide gedetineerden niet wilden aangeven wie de
alcohol aan het maken was, is aan hen beiden een disciplinaire straf opgelegd.
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Ingevolge artikel 51, vijfde lid, van de Pbw kan geen straf worden opgelegd , indien de gedetineerde voor het begaan van het feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld. Vast staat dat bij een celinspectie van
klagers verblijfsruimte, die hij deelde met een andere gedetineerde, contrabande is aangetroffen. Het betrof een pak water dat stukjes fruit en brood bevatte. Dit gegeven vormde aanleiding van het vermoeden dat klager en / of zijn celgenoot alcohol aan
het vervaardigen waren / was.
Aan beide gedetineerden is de mogelijkheid geboden te melden wie daarvoor verantwoordelijk was. Beiden bleven ontkennen dat zij beiden of één van hen van plan was alcohol te maken.
De beroepscommissie is van oordeel dat voormeld artikellid er niet aan in de weg staat dat in beginsel alle in een verblijfsruimte ondergebrachte gedetineerden verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de vondst van contrabande. Dat is slechts
anders
indien een (of meer) van de betreffende gedetineerden geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Die voorwaarde is naar het oordeel van de beroepscommissie in deze niet vervuld. Gelet daarop is de beslissing van de directeur om aan klager en zijn
medegedetineerde een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel op te leggen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook gegrond worden
verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter ten aanzien van onderdeel 2013/119 en verklaart het beklag dienaangaande alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris,, secretaris, op 30 januari 2014.
secretaris voorzitter