Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0047/GV, 30 januari 2014, beroep
Uitspraakdatum:30-01-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/47/GV

betreft: [klager] datum: 30 januari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.M. Stad MA, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 januari 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het argument dat een gedetineerde eerder niet is teruggekeerd van verlof kan niet als standaard onderbouwing blijven dienen voor het steeds afwijzen van een verzoek om verlof c.q. strafonderbreking.
Klager meent dat hij vanwege dit argument nooit meer verlof kan krijgen. Hij dient de kans te krijgen het vertrouwen terug te winnen dat hij zich aan de regels zal houden.
Daarbij is het noodzakelijk klager de strafonderbreking te verlenen om zijn woning te ontruimen teneinde niet in nog grotere financiële problemen te raken. Niet gesteld kan worden dat klagers familie de achterstallige huur maar dient te betalen, de
woning dient te ontruimen en de boedel dient op te slaan.
In een nadere reactie van 27 januari 2014 heeft klagers raadsman aangegeven dat klagers woning op 4 februari 2014 ontruimd dient te zijn.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor het ontruimen van zijn woning en het vragen van geld aan zijn familie. Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij zich gedurende de huidige detentie tweemaal heeft onttrokken aan detentie en via TES is
opgespoord en weer is ingesloten. Bovendien is de noodzaak onvoldoende aangetoond.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Roermond heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking gelet op de eerdere onttrekkingen. Uit het advies blijkt ook dat de advocaat-generaal bij het ressortparket te ’s-Hertogenbosch en de
politie Roermond negatief adviseren vanwege de eerdere onttrekkingen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een vervangende hechtenis van 120 dagen met aftrek, wegens ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Aansluitend dient hij 200 dagen gevangenisstraf te ondergaan, als gevolg van het uitstel of het achterwege laten van de
vervroegde invrijheidstelling. De wettelijk vroegst mogelijke datum van invrijheidstelling valt op of omstreeks 12 september 2014. Aansluitend dient hij eventueel 63 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving
verkeersvoorschriften te ondergaan.

Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met
een andere vorm van verlof.
De beroepscommissie stelt vast dat het ontruimen van een woning op zich een bijzondere omstandigheid in de persoonlijke sfeer kan opleveren. De vraag is evenwel of daarvoor in dit geval enige vorm van verlof noodzakelijk is en of er sprake is van
contra-indicaties die in de weg staan aan een verlofverlening. De beroepscommissie acht aannemelijk dat voor het ontruimen van klagers woning zijn persoonlijke aanwezigheid niet vereist is, nu hij hiervoor een beroep kan doen op zijn in de woning
wonende zoon en eventueel andere familieleden.
Daarnaast overweegt de beroepscommissie nog dat vast staat dat klager zich tot tweemaal toe aan de detentie heeft onttrokken. De eerste maal heeft de onttrekking ruim een maand geduurd en de tweede maal bijna een jaar.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid voorlopig nog een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de
Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden, zoals bedoeld in artikel 4 onder a en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 30 januari 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven