nummer: 13/3686/GA
betreft: [klager] datum: 21 januari 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Haaglanden,
gericht tegen een uitspraak van 7 oktober 2013 van de beklagcommissie bij voornoemd PPC, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 7 januari 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, is gehoord de heer [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van voornoemd PPC.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
Klagers raadsman heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen, wegens fraude bij een urinecontrole.
De beklagcommissie heeft het beklag, voor zover in beroep aan de orde, gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Uit het urineonderzoek is gebleken dat er geen methadon was aangetroffen in de onderzochte urine. Aangezien klager een methadongebruiker is had dat
wel gemoeten. Klager moet dus urine hebben ingeleverd die niet van hem was en heeft aldus gefraudeerd. Er is ten onrechte gesteld dat de urine teveel verdund was. De opgelegde straf is echter niet in zijn geheel ten onrechte opgelegd, gelet op de
fraude.
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De urine die klager heeft ingeleverd moet verwisseld zijn met de urine van iemand anders. Klager heeft wel zijn eigen urine ingeleverd.
3. De beoordeling
Uit de stukken blijkt dat in de urine welke op 15 juli 2013 is ingeleverd en onderzocht, een methadonwaarde van minder dan 300 ng/ml is aangetroffen. Hieruit is door de directie afgeleid dat de onderzochte urine niet van klager, zijnde een
methadongebruiker, kan zijn. De beroepscommissie stelt echter vast dat uit het overgelegde laboratoriumrapport blijkt dat ook bij eerdere urinecontroles van klager een methadonwaarde van minder dan
300 ng/ml is geconstateerd. Klager gebruikte ook tijdens die controles methadon. Desgevraagd heeft de directeur voor deze eerdere uitslagen, welke overeenkomen met de uitslag van 15 juli 2013, geen verklaring kunnen geven.
Onduidelijk is derhalve op welke wijze de uitkomst van een methadongehalte van minder dan 300 ng/ml geïnterpreteerd moeten worden. Dit mede bezien in het licht van genoemde eerdere uitslagen van klagers urineonderzoek. Het had dan ook op de weg van de
directie gelegen om bij het laboratorium nadere informatie op te vragen over de betekenis van deze uitslag bij een gedetineerde die bekend is met methadongebruik. De beroepscommissie is van oordeel dat onder deze omstandigheden onvoldoende duidelijk is
dat sprake is van fraude bij een urinecontrole. Het beroep van de directeur zal dan ook ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, prof. dr. mr. L.M. Moerings en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Nauta, secretaris, op 21 januari 2014
secretaris voorzitter