Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3340/GA, 21 januari 2014, beroep
Uitspraakdatum:21-01-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3340/GA

betreft: [klager] datum: 21 januari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mevrouw mr. H. Postma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 3 oktober 2013 van de beklagcommissie bij het detentiecentrum Schiphol,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 januari 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H. Postma, en de heer [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur
van voornoemd detentiecentrum. Tevens was ter zitting aanwezig de heer [...], tolk in de Somalische taal.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft nalatig handelen van het inrichtingspersoneel ten aanzien van klager na een geweldsincident.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft een uiteenzetting gegeven over het gebeuren in de vroege ochtend van 3 juli 2013, overeenkomstig het overgelegde gespreksverslag
van
29 oktober 2013 welke aan deze uitspraak is gehecht. Namens klagers is gesteld dat de betrokken celgenoot reeds eerder betrokken was bij een geweldsincident en dat de inrichting klager om die reden niet bij deze celgenoot had mogen plaatsen. Klager
stelt dat het personeel de celdeur had moeten openen toen ze, naar aanleiding van geschreeuw en het indrukken van de intercom, naar de cel van klager kwamen. Door dit niet te doen heeft het personeel nalatig gehandeld. Ter zitting heeft klager in het
Engels herhaald wat hij door het luikje tegen het personeel heeft gezegd. Klager heeft gezegd dat hij is geslagen, gewond was, hulp nodig had en uit de cel gehaald wilde worden.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er is met de grootste zorg gehandeld. Toen de medewerkers de eerste keer bij de cel aankwamen hebben zij geen verwondingen geconstateerd. Het
gebeurt vaker dat er ’s nachts of in de vroege ochtend wordt geschreeuwd vanuit de cellen en dat er op de intercomknop wordt gedrukt. Het gebeurt ook vaker dat gedetineerden verzoeken om uit elkaar te worden geplaatst. Dit is dan ook geen reden om
direct celdeuren te openen of om rapportages op te maken van een dergelijk celbezoek. Als er door de medewerkers was geconstateerd dat klager gewond was, dan hadden ze zeker de deur geopend. Het personeel heeft niet gehoord dat klager heeft verklaard
dat hij was geslagen door zijn celgenoot en gewond was. Er is na afloop met alle betrokken medewerkers gesproken, hier is geen verslag van opgemaakt.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat in de vroege ochtend van 3 juli 2013 op enig moment vanuit de cel van klager een intercomoproep is gedaan naar de beveiliging. Even daarvoor is vanuit de cel van klager geschreeuw gehoord door de aanwezige
medewerkers.
Het personeel heeft zich hierna naar de bewuste cel begeven en heeft daar via het celluikje contact gehad met klager. De celdeur is niet open gemaakt. Achteraf kan vastgesteld worden dat de beslissing tot het niet openen van de celdeur heeft berust op
een inschattingsfout van de betrokken medewerkers en dat er niet adequaat is opgetreden naar aanleiding van het incident in de cel van klager. Echter, de beroepscommissie acht dit in het onderhavige geval niet verwijtbaar. Het is onvoldoende duidelijk
geworden dat de betrokken medewerkers reeds bij het eerste bezoek aan de cel van klager hadden moeten inzien dat klager was belaagd door zijn celgenoot. De beroepscommissie acht het aannemelijk dat de verwondingen van klager op dat moment niet
zichtbaar
waren voor de medewerkers. Achteraf is eveneens duidelijk dat er sprake is geweest van een communicatiegebrek tussen klager en de medewerkers en dat er verschillende verklaringen zijn gedaan over wat er die ochtend is gezegd door klager en wat het
personeel heeft gehoord. Echter, niet duidelijk is geworden bij welke partij de oorzaak van dit gebrek lag. Onder die omstandigheden kan het niet onredelijk worden geacht dat het personeel klager en zijn celgenoot meedeelden dat eerst na de
dienstwisseling om 8:00 uur bekeken zou worden of klager overgeplaatst zou moeten en kunnen worden. Gelet hierop zal het beroep van klager ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, prof. dr. mr. L.M. Moerings en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Nauta, secretaris, op 21 januari 2014

secretaris voorzitter

Naar boven