Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3449/GB, 20 januari 2014, beroep
Uitspraakdatum:20-01-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3449/GB

betreft: [klager] datum: 20 januari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I.N. Weski, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 oktober 2013 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. I.N. Weski, op 29 november 2013 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 11 april 2013 gedetineerd. Hij verbleef in het h.v.b. van de locatie De Schie te Rotterdam.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing hem te plaatsen in de EBI als volgt toegelicht.
Namens klager wordt gepersisteerd bij hetgeen in het beroepschrift naar voren is gebracht. Klagers plaatsing in de EBI is geschied op voordracht van de officier van justitie (OvJ) die klagers strafzaak behandelt en op basis van informatie van het
Gedetineerden recherche informatiepunt (Grip). Opgemerkt moet worden dat de Grip-informatie erg veel lijkt op het standpunt van de OvJ. Die OvJ heeft dat ook beaamd toen hem daarom is gevraagd. Toen aan de OvJ is gevraagd om een nadere feitelijke
onderbouwing van dat standpunt, heeft de OvJ aangegeven dat niet te kunnen. Door de OvJ is verklaard dat er enkel sprake is van verdenkingen en dat geen vaststaande feiten of omstandigheden kunnen worden aangevoerd. Klagers vraag is dan ook of hij op
grond van die – niet te staven – verdenkingen in de EBI mag worden geplaatst. Klager is van mening dat het bepaalde in de artikelen 3 en 8 van het EVRM alsook het bepaalde in artikel 6 van dat verdrag zwaar dienen te tellen. Aan klager wordt niet de
mogelijkheid geboden zich goed te verdedigen. Uit de verklaringen van de belangrijkste getuige bij de rechter-commissaris komt naar voren dat klager niet door hem is herkend en dat al zijn wetenschap feitelijk op straat is vergaard. Hij kon geen
bronnen
van wetenschap vermelden. Klagers gestelde vluchtgevaarlijkheid is eveneens niet goed onderbouwd. Klager verbleefindertijd in Jamaica. Hij stond toen weliswaar gesignaleerd maar had een verblijfsvergunning en kon gewoon tussen Jamaica en Curaçao
reizen.
Hij is op enig moment door Jamaica uitgezet en via Curaçao overgebracht naar Nederland. Klager heeft nooit willen vluchten of iets dergelijks. De stellingen over dat vluchtgevaar zijn niet onderbouwd en mogen daarom dan ook niet leiden tot een
EBI-plaatsing. Klagers strafzaak zal in de loop van januari 2014 inhoudelijk worden behandeld. Op dit moment loopt er ook nog een procedure om klager van de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico verwijderd te krijgen. Op het
daartoe strekkende verzoek van klager is door het Operationeel Overleg nog geen beslissing genomen. Klagers verblijf in de EBI valt hem zwaar. Hij ontvangt geen bezoek en kan zijn familie maar heel moeilijk telefonisch bereiken.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de locatie De Schie te Rotterdam van 17 september 2013is aangegeven dat klager op grond van rapportage van het Grip als zeer vluchtgevaarlijk wordt aangemerkt en daarmee een groot risico vormt binnen
de inrichting. De directeur stelt voor klager over te plaatsen naar de EBI.

3.3. De selectiefunctionaris heeft bericht dat uit de beschikbare informatie blijkt dat klager onder meer moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Er is recent, in september 2013, informatie ingekomen die als betrouwbaar wordt aangemerkt,
waaruit blijkt dat klager de gevangenis zal ontvluchten zodra hij daarvoor de kans krijgt. De reden hiervoor is dat klager niet had verwacht te worden uitgeleverd en hij in Nederland een lange gevangenisstraf tegemoet ziet. Klager heeft als leider van
de “No Limit Soldiers” veel contacten in zowel de onder- als bovenwereld die hem daarbij behulpzaam kunnen zijn. Hij heeft miljoenen verdiend met de internationale drugshandel en daardoor voldoende vermogen om mensen om te kopen. Ook heeft hij veel
vijanden, die, als zij de kans krijgen, hem kunnen liquideren. Al in een eerder stadium van zijn detentie was gebleken dat hij deel uitmaakt van een criminele groepering op Curaçao, waarin hij een leidinggevende rol speelt, die zich bezighoudt met het
plegen van ernstige misdrijven. Deze groepering had conflicten met andere (drugs)organisaties of personen. Daarbij is vermoedelijk sprake geweest van geweld, waarbij enkele doden zijn gevallen. De organisatie zou onder meer de hand hebben gehad in drie
liquidaties op Curaçao. In het onderzoek is voorts gebleken dat klager vermoedelijk opdracht heeft gegeven tot een liquidatie die in Nederland uitgevoerd moest worden. Daartoe zouden meerdere personen naar Nederland zijn ingevlogen. De hiervoor
genoemde
criminele organisatie is nog steeds operationeel. Ten aanzien van klager bestaat een reëel gevaar voor ontvluchting, al dan niet met behulp van derden, dit mede bezien in het licht van de lange gevangenisstraf waarmee klager mogelijk zal worden
geconfronteerd. Ook is klagers eigen veiligheid in gevaar. In geval van ontvluchting is er sprake van een onaanvaardbaar risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten. Ook is er in het geval van een ontvluchting sprake van een
onaanvaardbaar maatschappelijk risico en maatschappelijke onrust, nog afgezien van de mate van geweld waarvan sprake zou kunnen zijn indien dit van doorslaggevende betekenis zou (kunnen) zijn voor het welslagen van de poging tot ontvluchting.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bij schrijven van 10 december 2013 gereageerd op het verslag van horen van klager en zijn raadsvrouw. Daarin heeft hij opgemerkt dat de beslissing om klager in de EBI te plaatsen niet is geschied op voorstel van de
OvJ die klagers strafzaak behandelt. Voorts merkt de selectiefunctionaris nog op dat het verzoek van klager van 26 september 2013, strekkende tot verwijdering van klager van de GVM-lijst, op 23 oktober 2013 is afgewezen.

3.5. De selectiefunctionaris heeft op 19 december 2013 een nader rapport van het Grip van 18 december 2013 aan de beroepscommissie toegezonden. In dat rapport is (onder meer) het volgende vermeld:
De informatie (vlucht- en liquidatiegevaar) in het rapport 2013/59 (van 13 augustus 2013) is door het Grip ontvangen van het OM.
De informatie (betreffende vlucht- en liquidatiegevaar) in het rapport 2013/63 (van 10 september 2013) is ontvangen van het Team Criminele Inlichtingen (TCI, voormalig CIE). Volgens TCI is genoemde informatie recent via meerdere informanten (niet
zijnde
politie en/of OM) ontvangen.

Ten aanzien van de (hiervoor genoemde) rapportages wordt medegedeeld dat de door de criminele inlichtingendienst verstrekte informatie vooraf met de betreffende TCI-OvJ is besproken. Het is de betreffende TCI-OvJ die uitgifte van een dergelijk
proces-verbaal accordeert. Daarnaast is in casu door een zaaks-OvJ beslist om bepaalde informatie uit een opsporingsonderzoek via een proces-verbaal uit te geven. Het is die betreffende zaaks-OvJ die heeft geoordeeld dat de informatie kan worden
gedeeld.

4. De beoordeling
4.1. De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. In artikel 26 van voornoemde Regeling zijn de voorwaarden opgenomen die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
De beslissing om klager in de EBI te plaatsen is genomen naar aanleiding van een tweetal rapporten van het Grip van respectievelijk 13 augustus 2013 en 10 september 2013. In die rapporten wordt melding gemaakt van recente informatie die van meerdere
informanten is ontvangen. Die informatie komt er – kort gezegd- op neer dat klager zal trachten te ontvluchten omdat hij in Nederland een lange gevangenisstraf tegemoet ziet. Daarbij is gemeld dat hij als leider van de criminele groepering ‘No Limit
Soldiers’ veel contacten heeft met de onder- en bovenwereld en dat hij miljoenen heeft verdiend met de internationale drugshandel, waardoor hij het vermogen heeft mensen om te kopen. Ook heeft hij veel vijanden die hem, als zij de kans krijgen, kunnen
liquideren.

In het Griprapport van 29 oktober 2013 valt vervolgens te lezen dat de informatie zoals verwoord in de eerdere Griprapporten van 13 augustus 2013 en 10 september 2013 is ontvangen van het TCI. Volgens het TCI is genoemde informatie recent via meerdere
informanten, niet zijnde OM en/of politie, ontvangen. Naar het oordeel van het TCI betreft het, gelet op de bekende achtergrond van de informanten, bezien in samenhang met de door de informant aangedragen gegevens, informatie die als betrouwbaar kan
worden aangemerkt. Blijkens het hiervoor onder 3.5 genoemde rapport van het Grip van 18 december 2013 is alle Grip-informatie getoetst door een OvJ. Daarmee voldoet de Grip-informatie aan de formele vereisten en mag deze in het kader van deze procedure
ook worden gebruikt.
Uit die informatie wordt (vooralsnog) voldoende aannemelijk dat klager betrokken is bij een internationaal opererende criminele organisatie die zich bezighoudt met drugshandel en waarbij ook sprake is van de verdenking van het opdracht geven tot
liquidatie in Nederland. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, waaraan het vluchtrisico als zodanig ondergeschikt is.

De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in de onder 4.2 bedoelde categorie b. De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klager te plaatsen in de EBI niet in strijd
is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven