Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/4045/GV, 17 januari 2014, beroep
Uitspraakdatum:17-01-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/4045/GV

betreft: [klager] datum: 17 januari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.R.J. Schönfeld, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 4 december 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. M.R.J. Schönfeld om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking c.q. incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De feiten waarvoor klager thans is gedetineerd betreffen feiten uit 2003. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft om onbekende redenen gewacht tot 2008 om klager te dagvaarden. In 2009 is de zaak door de
rechtbank behandeld. In 2010 is het ingestelde beroep door het gerechtshof behandeld en in 2012 heeft de Hoge Raad in deze zaak arrest gewezen. Klager heeft het verloop van zijn zaak in vrijheid mogen afwachten en heeft zich in januari 2013 gemeld voor
het uitzitten van de aan hem opgelegde gevangenisstraf. In de voorliggende maanden is hem door de inrichting telkens te verstaan gegeven dat zijn verzoek om incidenteel verlof met betrekking tot de operatie van zijn echtgenote geen probleem zou zijn en
gehonoreerd zou worden. Ook kort voor de uiteindelijke afwijzing heeft klager te horen gekregen dat er vanuit de inrichting geen enkel bezwaar bestond. Betwist wordt dat de selectiefunctionaris een zorgvuldige afweging zou hebben gemaakt en voldoende
rekening zou hebben gehouden met klagers persoonlijk belang en dat van zijn partner. Er is niet serieus naar zijn verzoek gekeken. De betreffende operatie is zeer risicovol. Verzocht wordt om klager in de gelegenheid te stellen om het beroep mondeling
toe te lichten.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van vier à vijf dagen, omdat zijn vrouw een operatie moet ondergaan. Hij wil zijn vrouw voor en na de operatie bijstaan. Naar aanleiding van dit verzoek is advies ingewonnen bij de medisch
adviseur
die negatief adviseerde. De directeur van de locatie Torentijd te Middelburg adviseerde positief, maar dit advies is niet onderbouwd en gaat niet in op het advies van de medisch adviseur. Gelet op het advies van de medisch adviseur is er geen sprake
van
een bijzondere omstandigheid als bedoeld in de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) en om die reden is klagers verzoek afgewezen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Torentijd heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De medisch adviseur heeft aangegeven dat uit de medische informatie van de huisarts blijkt dat er een zelfstandig wonende dochter is die haar moeder zou kunnen ondersteunen rondom de operatie. De ingreep zelf is niet risicovol. Op basis van de
informatie van de huisarts is het gevraagde verlof niet geïndiceerd.

Uit de telefonische informatie van een medewerker van het b.s.d. van de locatie Torentijd volgt dat de operatie van klagers partner op 5 december 2013 heeft plaatsgevonden.

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht zijn beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek, dat niet is onderbouwd, af, nu de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op
het beroep te beslissen.

Klager ondergaat een gevangenisstraf van 57 maanden met aftrek, wegens opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod. De datum van invrijheidstelling is bepaald op of omstreeks 13 november 2015.

Klager heeft verzocht om hem vier à vijf dagen strafonderbreking te verlenen om zijn partner bij te staan bij een operatie dan wel de eerste dagen na de operatie bijstand te verlenen. Klagers raadsman heeft in beroep aangevoerd dat klager om
incidenteel
verlof zou hebben verzocht.

Op grond van artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling), kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid
noodzakelijk is. Het incidenteel verlof eindigt op de dag waarop het is aangevangen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is onvoldoende aannemelijk geworden dat klagers aanwezigheid noodzakelijk was/is voor de zorg aan zijn partner. Daarbij komt dat uit artikel 21 van de Regeling volgt dat incidenteel verlof niet voor meerdere
dagen kan worden verleend.

De Staatssecretaris heeft het verzoek beoordeeld als gericht op strafonderbreking. Op grond van artikel 34 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden
volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor onder meer de verzorging van een ernstig zieke levenspartner. Ook hiervoor geldt dat, gelet op de informatie van de medisch
adviseur, de door klager aangevoerde omstandigheden niet aan deze criteria voldoen.

Gelet op het bovenstaande kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is derhalve ongegrond.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 17 januari 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven