Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/4071/SGA, 13 december 2013, schorsing
Uitspraakdatum:13-12-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 13/4071/SGA
Betreft :[verzoeker] datum: 13 december 2013

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M.P. Friperson, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Esserheem te Veenhuizen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 6 december 2013, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf
van intrekking van de twee eerstvolgende verloven, wegens een positieve uitslag van een urinecontrole op het gebruik van cocaïne tijdens een verlof.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 11 december 2013 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 12 december 2013.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval, met dien verstande dat dat anders ligt voor zover de beslissing ziet op meer dan het eerstvolgende verlof zoals hieronder in de uitspraak aan de
orde komt. Allereerst is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoende aannemelijk dat verzoeker harddrugs heeft gebruik tijdens verlof. Gelet daarop kon de directeur aan verzoeker een disciplinaire straf opleggen.

Door en namens klager is naar voren gebracht dat bij de onderhavige urinecontrole niet de wettelijk voorgeschreven procedure zou zijn gevolgd. Dit verweer slaagt niet nu uit de inlichtingen van de directeur, waaronder een door verzoeker ondertekend
formulier met de verklaring dat de procedure als vermeld in artikel 3 van de in de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen bij de onderhavige urinecontrole is gevolgd.

Door en namens klager is voorts naar voren gebracht dat door de directeur niet zo spoedig mogelijk is beslist op het verslag van 2 december 2013, welk verslag tot onderhavige disciplinaire straf heeft geleid. Door de directeur is – in de mededeling van
de beslissing tot oplegging van onderhavige disciplinaire straf – vermeld dat het verslag te laat is afgehandeld en dat daar rekening mee wordt gehouden in de aard en hoogte van die disciplinaire straf door te volstaan met intrekking van de twee
eerstvolgende verloven. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is die beslissing van de directeur begrijpelijk en niet onredelijk. Ook dit verweer kan daarom niet slagen.

Ten slotte is nog aangevoerd dat de intrekking van de eerstvolgende twee verloven in het kader van een disciplinaire straf wettelijk niet is toegestaan. Dit verweer slaagt. Op grond van artikel 51, eerste lid aanhef en onder d, van de Pbw, kan de
directeur in het kader van een disciplinaire straf het eerstvolgende verlof weigeren, intrekken of beperken. De wet biedt niet de mogelijkheid om (als disciplinaire straf) het (eerstvolgende) tweede verlof in te trekken. De omstandigheid dat dit als
sanctiemogelijkheid in het landelijk geldende Drugsontmoedigingsbeleid staat vermeld doet daaraan niet af. Het verzoek komt daarom voor toewijzing in aanmerking voor zover de disciplinaire straf ziet op de intrekking van het tweede verlof. De
tenuitvoerlegging van die intrekking zal daarom worden daarom geschorst tot het moment dat de beklagcommissie op het beklag zal hebben beslist.

De voorzitter merkt nog op dat deze uitspraak niet in de weg staat aan de beslisvrijheid van de directeur ten aanzien van door verzoeker ingediende verlofverzoeken.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek gedeeltelijk toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur voor zover deze beslissing ziet op meer dan alleen het eerstvolgende verlof, totdat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal
hebben beslist.
Hij wijst het verzoek voor het overige af.

Aldus gedaan door mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 13 december 2013.

secretaris voorzitter

Naar boven