Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3890/GV, 20 januari 2014, beroep
Uitspraakdatum:20-01-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3890/GV

betreft: [klager] datum: 20 januari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.G.M. Kral, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 november 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op 13 januari 2014 is een nadere toelichting van de raadsman ontvangen met als bijlage onder andere een akkoordverklaring van het verlofadres. De toelichting is ter kennisneming naar de Staatssecretaris gezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De openstaande zaak, waar door de Staatssecretaris in zijn beslissing op wordt gedoeld, is op 26 november 2013 behandeld door de rechtbank te ’s Hertogenbosch. De uitspraak is bepaald op 10
december 2013 en niet valt uit te sluiten dat er geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt opgelegd. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft in twee van de ten laste gelegde feiten vrijspraak gevorderd en, vanwege het tijdsverloop, voor de overige twee
feiten slechts een voorwaardelijke vrijheidsstraf geëist.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek is afgewezen, omdat klager nog een openstaande strafzaak heeft die tijdens zijn huidige detentie wordt behandeld. Daarnaast heeft de bewoonster van het door hem opgegeven verlofadres niet gereageerd. Op grond daarvan kan worden
geconcludeerd
dat er geen sprake is van een aanvaardbaar verlofadres. Klager heeft tot september 2013 op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico gestaan in verband met voortgezet crimineel handelen tijdens detentie en omdat het een
mediagevoelige zaak betreft. Blijkens recente rapportage scoort klager hoog op de Risc en is er enig risico op onttrekken aan voorwaarden, dit omdat hij zich niet laat weerhouden door voorwaarden. Klager heeft tijdens zijn detentie voortgezet en zeer
ernstig delictgedrag vertoond. Klager neemt daarvoor geen verantwoordelijkheid. Er is geen behandeling mogelijk nu klager ontkennend is en meent geen persoonlijkheidsproblematiek te hebben. Hij wil ook geen behandeling.Blijkens het re-integratieplan,
opgesteld op 26 maart 2013, adviseert de reclassering geen interventies in het kader van TRaante bieden maar een beperkt faseringstraject via zbbi-pp. Op deze wijze kan hij klager oriënteren en voorbereiden opzijn terugkeer in de maatschappij. Zolang
hij echter op de GVM-lijst staat komt hij niet voor vrijheden in aanmerking.Verder meent de Reclassering dat het middels voorwaarden of toezicht niet mogelijk is om bij betrokkene totgedragsverandering of risicobeheersing te komen.

Op klagers verlofaanvraag zijn voorts de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Ooyerhoek Zutphen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag en daarbij verwezen naar de nog openstaande strafzaak en de omstandigheid dat de bewoner van het opgegeven verlofadres nog niet heeft gereageerd
op een verzoek om inlichtingen.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ‘s Hertogenbosch heeft aangegeven negatief te adviseren in verband met de nog openstaande strafzaak tegen klager. Daarnaast zou moeten worden bezien hoe klagers gedrag zich (verder) ontwikkelt.
De politie Brabant-Noord heeft aangegeven dat er voor hen geen redenen zijn om negatief te adviseren.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar, wegens intrekking van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een eerder opgelegde gevangenisstraf van zes jaar wegens – kortweg – bedreiging en afpersing. De wettelijk vroegst mogelijke einddatum
van zijn detentie valt op of omstreeks 31 oktober 2014.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Het verzoek om algemeen verlof is afgewezen omdat:
a. de einddatum van zijn detentie nog niet vast staat;
b. er geen sprake is van een goedgekeurd verlofadres;
c. er sprake is van een geconstateerd hoog recidivegevaar en behandeling geïndiceerd is, terwijl klager voor die behandeling niet openstaat.

Ten aanzien van de grond onder a geldt dat de omstandigheid dat klagers einddatum van detentie nog niet vast stond (thans oordelend) geen grond (meer) is voor een afwijzing van het verzoek. Navraag bij de arrondissementsrechtbank te ’s Hertogenbosch
heeft uitgewezen dat klager op 10 december 2013 in de nog openstaande strafzaak is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Hierdoor verschuift, hoewel klager hoger beroep heeft
ingesteld, de eerder bekende einddatum van klagers detentie niet.

Ten aanzien van de grond onder b geldt dat ten tijde van de bestreden beslissing er geen sprake was van een goedgekeurd verlofadres, terwijl zulks een van de weigeringsgronden van artikel 4, onder j, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting
(hierna: de Regeling) oplevert.

Ten aanzien van de grond onder c slaat de beroepscommissie acht op het advies van de reclassering. Nu betrokkene is afgevoerd van de GVM-lijst zijn er geen bijzondere omstandigheden die vanuit dit perspectief aan verlofverlening de weg staan.

De beroepscommissie is van oordeel dat de hiervoor onder b vermelde omstandigheid ten tijde van het nemen van de beslissing een contra-indicatie vormde voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve
kan
de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4, onder j, van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 20 januari 2014

secretaris voorzitter

Naar boven