Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1287/GV, 1 augustus 2002, beroep
Uitspraakdatum:01-08-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1287/GV

betreft: [klager] datum: 1 augustus 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van de op 26 juni 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van en ingediend door mr.R.M.L. Theelen namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 juni 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. De reclassering en de penitentiaire inrichting hebben geen op- of aanmerkingengemaakt ten aanzien van klagers vluchtgevaarlijkheid en schatten het vluchtgevaar van klager derhalve als nihil in. De vreemdelingenpolitie en het Openbaar Ministerie (OM) schatten het vluchtgevaar van klager wel als risico in.Volgens de vreemdelingenpolitie zou klager een aanvraag hebben gedaan voor een asielstatus maar dit is onjuist. Klager heeft een aanvraag gedaan voor een vergunning tot regulier verblijf. Het aannemen van vluchtgevaar bevreemdt temeer omdat reisdocumenten c.q. het paspoort van klager zich bij de vreemdelingenpolitie bevinden en klager niet in staat is om te reizen. Van de zijde van het Ministerie is telefonisch medegedeeld dat zij het risico als laaginschatten omdat zij klager wel weten te vinden aangezien hij hier een relatie heeft. Klager heeft tevens een kind in Nederland. Klager is van plan om na zijn detentie in Nederland te verblijven. Wil klagers aanvraag tot eenvergunning tot verblijf kans van slagen hebben dan dient hij zich te houden aan de voorschriften van het algemeen verlof. Indien hij zich daaraan niet zou houden, kan dit hem worden tegengeworpen in het kader van zijn aanvraag toteen vergunning tot verblijf.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek wordt niet voor inwilliging vatbaar geacht omdat gezien de beschikbare informatie er geen enkel vertrouwen is in een goed verloop van het verlof. Het OM adviseert negatief ten aanzien van een verlof omdat men het een tegroot risico vindt voor vlucht. De vreemdelingenpolitie bevestigt dit advies. Zij geven aan dat klager inmiddels een procedure heeft opgestart maar zoals de zaken er nu voorstaan wordt klager aansluitend aan detentie uitgezet. Ookzij benoemen het risico van vluchtgevaar.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Namens de directeur van de gevangenis Zoetermeer is positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Den Haag heeft aangegeven niet akkoord te gaan om klager in aanmerking te laten komen voor verlof.
De vreemdelingenpolitie heeft de Minister telefonisch negatief geadviseerd terzake van klagers verlofaanvraag. Het psycho-medisch centrum Parnassia heeft positief geadviseerd terzake van klagers verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek, wegens oplichting en flessentrekkerij, deelneming aan een criminele organisatie en medeplegen van het gebruik maken van een vals geschrift. De wettelijk vroegstmogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 17 december 2002.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.

Klager is niet in het bezit van een geldige verblijfstitel en de vreemdelingenpolitie en het OM hebben in verband met vluchtgevaar negatief geadviseerd terzake van klagers verlofaanvraag.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve is de beslissing van de Minister nietin strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr.733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 1 augustus 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven