Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2431/GA, 13 januari 2014, beroep
Uitspraakdatum:13-01-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2431/GA

betreft: [klager] datum: 13 januari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.M. Penn, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 juli 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Norgerhaven,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 december 2013, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden, zijn gehoord klagers raadsman mr. D.M. Penn en de heer
[...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van voornoemde locatie. Tevens was ter zitting aanwezig de heer [...], stagiair in voornoemde locatie.
Klager is op 11 november 2013 rogatoir gehoord in de inrichting Nieuwegein.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen wegens binnengekomen informatie van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) dat er sprake zou zijn van het voorbereiden van
een ontvluchting.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het beroep, voor zover het de ontvankelijkheid hiervan betreft, als volgt toegelicht. Ter zitting van de beklagcommissie is medegedeeld dat klager beroep kon instellen tot uiterlijk zeven dagen na ontvangst van de schriftelijke
uitspraak. De wet geeft, zo stelt klagers advocaat, twee peilmomenten voor de aanvang van de beroepstermijn, te weten zeven dagen na de mondelinge uitspraak indien er geen afschrift van deze uitspraak wordt verstrekt en zeven dagen na ontvangst van het
afschrift van de uitspraak indien dit afschrift wel wordt verstrekt. Er is een keuzemogelijkheid ten aanzien van het peilmoment voor de aanvang van de beroepstermijn. Klagers advocaat is zich ervan bewust dat hij de mogelijkheid heeft om een pro forma
beroepschrift in te dienen.

De directeur heeft gesteld dat het beroep te laat is ingediend en dat klager om die reden niet in zijn beroep kan worden ontvangen.

3. De beoordeling
De uitspraak waarvan klager in beroep is gekomen is op 19 juli 2013 mondeling medegedeeld aan klagers advocaat en de directeur. Het beroepschrift dateert van
30 juli 2013 en is op diezelfde datum op het secretariaat van de Raad ontvangen.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, Pbw moet het met redenen omklede beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de uitspraak onderscheidenlijk na die van de mondelinge mededeling van de uitspraak worden
ingediend.
Op het formulier ‘aantekening mondelinge uitspraak’ is vermeld dat “Het met redenen omklede beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van het ontvangst van de schriftelijke mededeling van de uitspraak moet worden ingediend”. Deze mededeling is
wellicht verwarrend, echter de wet is op dit punt duidelijk en dient leidend te zijn. Nu klager tevens werd bijgestaan door een advocaat, die geacht mag worden de wet op dit punt te kennen, levert deze vermelding geen verschoonbare reden voor de
termijnoverschrijding op. Nu klagers advocaat aanwezig was bij de zitting van de beklagcommissie waar die uitspraak mondeling is medegedeeld, hij geen verschoonbare redenen heeft aangevoerd voor de termijnoverschrijding en het een fatale termijn
betreft, is namens klager het beroep niet tijdig ingesteld.

Klager zal derhalve niet worden ontvangen in zijn beroep.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, prof. dr. H.G. van de Bunt en J. Schagen, MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. T. Nauta, secretaris, op 13 januari 2014

secretaris voorzitter

Naar boven