Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3757/GB, 13 januari 2014, beroep
Uitspraakdatum:13-01-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 13/3757/GB

Betreft: [klager] datum: 13 januari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.M.F. Aarts, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 november 2013 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 29 februari 2012 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de locatie De Schie te Rotterdam, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De beslissing van de selectiefunctionaris is onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig genomen. Het is klager niet duidelijk waar de constateringen van de selectiefunctionaris op gebaseerd zijn. Klager heeft nooit blijk gegeven van weinig tot geen
delictinzicht en stelt evenmin zijn eigen belangen ten opzichte van de belangen van de slachtoffers voorop. Klager kan na zijn detentie starten met de behandeling welke gericht is op zijn delict. Wanneer klager in een inrichting met regimaire vrijheden
verblijft, kan deze behandeling al eerder aanvangen. Bij klager was niet bekend dat er ten aanzien van hem een contra-indicatie aanwezig was voor plaatsing op een meerpersoonscel. Daarnaast ziet hij niet in waarom plaatsing op een meerpersoonscel in de
weg zou moeten staan aan zijn recht op detentiefasering. Het positieve advies van de behandelend GGZ-psycholoog dient zwaarder te wegen dan het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM). Bovendien dient het advies van de GGZ-psycholoog te
worden
meegewogen. Klagers psycholoog heeft kennis van zaken en klager heeft tijdens zijn verblijf in de locatie De Schie geen gedegen specialistische behandeling gehad. Het opgestelde reclasseringsrapport is verouderd. Klagers emotionele gesteldheid is sinds
de behandeling verbeterd en klager is bijna twee jaar abstinent. Klager heeft de stressvolle situaties nu beter onder controle. Uit de pro justitia-rapportage van 30 mei 2012 blijkt dat klagers recidiverisico laag/matig wordt ingeschat. Tijdens zijn
huidige detentie is klager gemotiveerd, komt hij zijn afspraken na en heeft hij geen rapporten gekregen. Klagers dochters zijn op bezoek gekomen voordat aan klager het contactverbod werd opgelegd. Klager heeft in de gevangenis van de locatie De Schie
geen bezoek ontvangen. Klager heeft verzocht om te worden gehoord.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klagers trajectbegeleider van de locatie De Schie heeft in het opgestelde re-integratieplan aangegeven klager vooralsnog niet in aanmerking te willen laten komen voor meer vrijheden, dit in verband met klagers hoge recidiverisico en het feit dat klager
op dit moment onvoldoende inzicht heeft in zijn eigen problematiek en onvoldoende in staat wordt geacht het belang van zijn dochter(s) boven zijn eigen belang te stellen. Het negatieve advies van het OM moet van hoger belang worden geacht dan het
positieve advies van de GGZ-psycholoog. Het OM heeft bezwaar tegen het verlenen van vrijheden aan klager vanwege het gevaar voor het plegen van strafbare feiten, het vermoeden dat verlof zal leiden tot alcoholmisbruik of drugsmisbruik, de gebleken
onbetrouwbaarheid in het nakomen van afspraken en het risico op een ongewenste confrontatie met de slachtoffers. Klager heeft een hoog recidiverisico en er bestaat een risico op schade voor minderjarige kinderen. Klager wil graag contact hebben met
zijn
dochters, dit ongeacht het opgelegde contactverbod. Bovendien neemt klager geen verantwoording voor zijn handelen. De risico’s voor minderjarige kinderen zijn dermate hoog dat het onverantwoord is om klager in een b.b.i. te plaatsen. Het is de vraag of
klager zich op een meerpersoonscel kan handhaven.

4. De beoordeling
4.1. Namens klager is verzocht om te worden gehoord. Dit verzoek zal worden afgewezen. De beroepscommissie acht zich aan de hand van de stukken voldoende voorgelicht om op het beroep te beslissen.

4.2. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk
risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.3. In de toelichting op dit artikel (Stcr. 12 september 2000, nr. 176, pagina 9) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een
belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de
preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en
achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.4. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hierbij is in aanmerking genomen dat het OM
gemotiveerd heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen het verlenen vrijheden aan klager. Klager stelt zijn eigen belang boven het belang van zijn dochters en heeft de wens om contact met zijn dochters te onderhouden. Gelet op het voorgaande kan niet
worden uitgesloten dat klager in contact treedt met zijn dochters tijdens zijn regimaire vrijheden en kan evenmin worden uitgesloten dat klager zich schuldig maakt aan het begaan van nieuwe strafbare feiten. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.H. Nijp, secretaris, op 13 januari 2014

secretaris voorzitter

Naar boven