Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3060/GA, 9 januari 2014, beroep
Uitspraakdatum:09-01-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 13/3060/GA

betreft: [klager] datum: 9 januari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Rinsma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 september 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Wolvenplein te Utrecht

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn raadsman en de directeur van de locatie Wolvenplein zijn uitgenodigd om ter zitting van de beroepscommissie van 17 december 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad, te worden gehoord. Klager, zijn raadsman en de
directeur hebben schriftelijk bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het op 6 juni 2013 voortijdig beëindigen van het bezoek en de visitatie van klager na afloop van het bezoek.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagcommissie heeft ten onrechte geoordeeld dat het voortijdig beëindigen van het bezoek is gebaseerd op een ordemaatregel zoals bedoeld in
artikel 23 van de Pbw. Uit de stukken blijkt dat het beëindigen van het bezoek heeft plaatsgevonden in het kader van een disciplinaire straf. Immers, in het door een p.i.w.-er opgemaakte verslag wordt verwezen naar artikel 50, eerste lid, van de Pbw.
Bovendien biedt artikel 51, eerste lid, onder b, van de Pbw de mogelijkheid om bezoek te ontzeggen. In artikel 23 van de Pbw wordt deze mogelijkheid niet genoemd. Als wordt uitgegaan van een disciplinaire straf zijn enkele vormvoorschriften niet
nageleefd. Verder kan de directeur op grond van artikel 23 van de Pbw de gedetineerde uitsluiten van deelname aan één of meer activiteiten. Gelet op artikel 1 sub r van de Pbw valt bezoek niet als activiteit te kwalificeren. Klager verwijst naar twee
uitspraken van de beroepscommissie. De directeur heeft expliciet gesteld dat artikel 38, zesde lid, van de Pbw niet de grondslag heeft gevormd voor de beëindiging van het bezoek. Bovendien is de beslissing niet door de directeur maar door een p.i.w.-er
genomen. Klager heeft bij het bezoek van zijn vriendin inderdaad tegen de glasplaat aangezeten. Gedurende het emotionele gesprek dat daar plaatsvond, heeft klager met zijn arm over het glas heengehangen, teneinde haar te troosten. De directeur heeft
dit
niet weersproken. Klager meent dat niet iedere overtreding van de huisregels het beëindigen van het bezoek rechtvaardigt. Het betrof een emotioneel bezoek waarbij zijn vriendin begon te huilen. Voor de aanwezige p.i.w.-ers moet duidelijk zijn geweest
dat het gesprek dat klager voerde moeilijk en emotioneel was. De p.i.w.-ers hadden zich gegeven deze situatie meer begripvol moeten opstellen en een andere oplossing moeten zoeken.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur heeft niet expliciet gesteld dat artikel 23 van de Pbw de grondslag biedt voor het beëindigen van het bezoek. De directeur heeft
aangevoerd dat geen sprake is van een disciplinaire straf maar van een ordemaatregel. Artikel 38, zesde lid, van de Pbw biedt de mogelijkheid een bezoekuur voortijdig te beëindigen. Dit is een maatregel die in casu wel noodzakelijk was in het kader van
de orde en veiligheid in de inrichting. Dit betreft voorts geen beslissing die is voorbehouden aan de directeur. Artikel 57 en 58 van de Pbw zijn evenmin van toepassing.Uit het op ambtseed opgemaakte schriftelijk verslag blijkt dat klager tijdens het
bezoekuur reeds driemaal is aangesproken op het overtreden van de huisregels door het passeren van de scheiding van de bezoektafel. Klager weigerde deze aanwijzingen herhaaldelijk op te volgen. Toen klager werd gewezen op het gevolg van deze
overtreding, te weten het beëindigen van het bezoekuur, verstoorde hij de orde, rust en veiligheid door te gaan schelden. Hierop is klagers bezoekuur beëindigd. Indien een gesprek emotioneel is van aard legitimeert dit geenszins het herhaaldelijk
overtreden van de bezoekregels.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 38, zesde lid, van de Pbw kan de directeur op de in artikel 36, vierde lid, van de Pbw genoemde gronden het bezoek binnen de daarvoor bestemde tijd beëindigen en de bezoeker uit de inrichting doen verwijderen. Als één van de
gronden
voor het voortijdig beëindigen van het bezoek wordt genoemd de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.

Uit de stukken is voldoende aannemelijk geworden dat zich tijdens het bezoekmoment van 6 juni 2013 een situatie voordeed waardoor de beslissing het bezoek te beëindigen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Aangezien geen sprake is
van
een aan de directeur van de inrichting voorbehouden beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Pbw kon deze beslissing door een p.i.w.-er genomen worden. Van een disciplinaire straf zoals namens klager is betoogd, is geen sprake. Nu in de
wet expliciet in voornoemd artikel 38 van de Pbw de mogelijkheid is opgenomen om het bezoek voortijdig te beëindigen, is er geen grond de beëindiging van het bezoek op te vatten als een ordemaatregel als bedoeld in artikel 23 van de Pbw. Mitsdien zal
het beroep in zoverre ongegrond worden verklaard.

Wat betreft de visitatie heeft de beklagcommissie op goede gronden en met juistheid op dit onderdeel van het beklag beslist. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem - Broos en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 9 januari 2014

secretaris voorzitter

Naar boven